ECLI:NL:RBDHA:2022:12530
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Verlening verblijfsvergunning voor Eritrese minderjarige en gezinshereniging onder het EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, geboren in 1995, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning als familie- of gezinslid bij haar partner, die een Nederlandse verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd heeft. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris, die stelde dat de eiseres niet voldeed aan het mvv-vereiste en dat er geen strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris ten onrechte heeft geconcludeerd dat de eiseres niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het inburgeringsvereiste. De rechtbank oordeelde dat de eiseres, gezien de verblijfsstatus van haar partner, recht had op vrijstelling van het inburgeringsvereiste. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de kwetsbare situatie van het gezin en de omstandigheden in Italië, waar de eiseres en haar dochter mogelijk naartoe zouden moeten verhuizen.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de uitspraak op het beroep al was gedaan. De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de eiseres, die zijn vastgesteld op € 2.277,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om zorgvuldig om te gaan met aanvragen voor gezinshereniging, vooral in situaties waarin kwetsbare gezinnen betrokken zijn.