ECLI:NL:RBDHA:2022:12530

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
22/637 en 22/638
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening verblijfsvergunning voor Eritrese minderjarige en gezinshereniging onder het EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, geboren in 1995, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning als familie- of gezinslid bij haar partner, die een Nederlandse verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd heeft. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris, die stelde dat de eiseres niet voldeed aan het mvv-vereiste en dat er geen strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris ten onrechte heeft geconcludeerd dat de eiseres niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het inburgeringsvereiste. De rechtbank oordeelde dat de eiseres, gezien de verblijfsstatus van haar partner, recht had op vrijstelling van het inburgeringsvereiste. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de kwetsbare situatie van het gezin en de omstandigheden in Italië, waar de eiseres en haar dochter mogelijk naartoe zouden moeten verhuizen.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de uitspraak op het beroep al was gedaan. De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de eiseres, die zijn vastgesteld op € 2.277,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om zorgvuldig om te gaan met aanvragen voor gezinshereniging, vooral in situaties waarin kwetsbare gezinnen betrokken zijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 22/637 (beroep)
AWB 22/638 (voorlopige voorziening)
[v nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiseres], geboren op [geboortedatum] 1995, van Eritrese nationaliteit, eiseres en verzoekster: eiseres
(gemachtigde: mr. T.F.W. Kouwenhoven),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van
eiseres om verlening van een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid
bij [partner] (referent), afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 1 februari 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 7 februari 2022 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Ook was referent aanwezig op de zitting. De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Wat ging er aan deze zaak vooraf?
1. Eiseres en referent hebben de Eritrese nationaliteit en zijn partners van elkaar. Zij hebben een minderjarige dochter genaamd [naam] . Eiseres heeft een Italiaanse verblijfsvergunning asiel. Referent heeft een Nederlandse verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
2. Op 23 maart 2021 heeft eiseres voor haar en voor [naam] een aanvraag ingediend voor verblijf bij referent. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat [naam] geen verblijfsvergunning had in Nederland en er geen strijd was met artikel 8 van het EVRM [1] . Hangende het bezwaar tegen het primaire besluit is de aanvraag van [naam] op 1 juli 2021 ingewilligd en is aan haar een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend voor verblijf bij referent.
Besluitvorming
3. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, omdat zij niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling daarvan. Verweerder stelt dat eiseres gezinsleven heeft met [naam] en referent. Volgens verweerder levert de afwijzing van de aanvraag echter geen schending op van artikel 8 van het EVRM. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 maart 2019 [2] en stelt dat het in bijzondere gevallen onevenredig kan zijn om vast te houden aan het mvv-vereiste als aan alle overige voorwaarden is voldaan. Verweerder stelt echter dat eiseres niet wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste, omdat zij niet aan alle overige voorwaarden voldoet en de door eiseres aangevoerde omstandigheden geen vrijstelling van het mvv-vereiste rechtvaardigen. Verweerder stelt dat het gezinsleven in Italië kan worden uitgeoefend en dat dit niet onmogelijk of onredelijk bezwarend is. Referent kan eiseres en [naam] volgen naar Italië. Daarbij acht verweerder van belang dat [naam] nog niet is geworteld in Nederland. Verweerder stelt verder dat eiseres niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste. Zij kan het basisexamen volgens verweerder in Italië afleggen. Verweerder stelt dat eiseres bij het stichten en intensiveren van het gezinsleven wist dat haar verblijfsstatus onzeker was. Dat zij het gezinsleven desondanks is aangegaan komt voor haar rekening en risico. Dat referent en [naam] verblijfsrecht hebben in Nederland maakt volgens verweerder niet dat hij ook verblijfsrecht moet verlenen aan eiseres. Verweerder heeft afgezien van het horen omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is.
Is eiseres vrijgesteld van het inburgeringsvereiste?
4. Eiseres voert aan dat zij is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste omdat referent een asielstatus heeft. Verweerder heeft daarom ten onrechte geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking om voor vrijstelling van het mvv-vereiste omdat zij niet aan alle overige voorwaarden voldoet.
5. Uit artikel 3.71a, tweede lid, onder a van het Vreemdelingenbesluit 2000 en artikel 16, eerste lid, onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 volgt dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet wordt afgewezen als de vreemdeling in Nederland wil verblijven als gezinslid van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd. Nu referent een houder is van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en eiseres bij hem wil verblijven, is zij gelet op het voorgaande vrijgesteld van het inburgeringsvereiste. Verweerder heeft dit ten onrechte niet onderkend. Op het mvv-vereiste na voldoet eiseres dan ook aan alle overige voorwaarden voor gezinshereniging. Gelet hierop heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste.
6. Hieruit volgt dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht is genomen. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Verweerder moet in het nieuwe besluit rekening houden met onder andere de volgende omstandigheden: het kwetsbare karakter van het gezin; het niet beheersen van de Italiaanse taal; het niet hebben van een verblijfsplaats in Italië; het niet hebben van een netwerk in Italië; het niet hebben van genoeg middelen om de mvv-aanvraag in Italië af te wachten; het anderzijds twee keer reizen naar Italië voor de aanvraag en het ophalen van de mvv; en het gebonden zijn van referent aan Nederland vanwege zijn werk.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
7. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-, en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 22/637,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit; en,
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 22/638,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter, in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 368,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.277,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Tanyildiz, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.