ECLI:NL:RBDHA:2022:12547
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek voorlopige voogdij en verzoek tot eenhoofdig gezag in het belang van een minderjarige na overlijden van de moeder
In deze zaak heeft de kinderrechter op 10 november 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot voorlopige voogdij en een verzoek tot eenhoofdig gezag met betrekking tot een minderjarige, geboren in 2009. De moeder van de minderjarige is op 17 oktober 2022 overleden, waardoor er een gezagsvacuüm is ontstaan. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, belast met de voorlopige voogdij over de minderjarige, omdat er veel spanning is tussen de betrokkenen en het niet in het belang van de minderjarige is om nu al beslissingen te nemen. De kinderrechter heeft besloten dat er eerst gewacht moet worden op het raadsonderzoek voordat er verdere beslissingen worden genomen over het gezag.
De vader van de minderjarige heeft verweer gevoerd tegen de voorlopige voogdij, stellende dat hij als overlevende ouder het gezag zou moeten krijgen. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat de voogdij voorlopig bij een neutrale organisatie wordt belegd. Het verzoek van de vader tot eenhoofdig gezag is aangehouden tot een nader te bepalen zittingsdatum, omdat de kinderrechter van mening is dat de gecertificeerde instelling voorlopig belast moet blijven met de voogdij in afwachting van het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming.
De kinderrechter heeft ook het verzoek van de vader om voorlopige voorzieningen afgewezen, omdat de voogdij niet bij de vader kan worden belegd totdat het onderzoek van de Raad is afgerond. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.