ECLI:NL:RBDHA:2022:12547

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
C/09/637264 / FA RK 22-7233
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek voorlopige voogdij en verzoek tot eenhoofdig gezag in het belang van een minderjarige na overlijden van de moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter op 10 november 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot voorlopige voogdij en een verzoek tot eenhoofdig gezag met betrekking tot een minderjarige, geboren in 2009. De moeder van de minderjarige is op 17 oktober 2022 overleden, waardoor er een gezagsvacuüm is ontstaan. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, belast met de voorlopige voogdij over de minderjarige, omdat er veel spanning is tussen de betrokkenen en het niet in het belang van de minderjarige is om nu al beslissingen te nemen. De kinderrechter heeft besloten dat er eerst gewacht moet worden op het raadsonderzoek voordat er verdere beslissingen worden genomen over het gezag.

De vader van de minderjarige heeft verweer gevoerd tegen de voorlopige voogdij, stellende dat hij als overlevende ouder het gezag zou moeten krijgen. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat de voogdij voorlopig bij een neutrale organisatie wordt belegd. Het verzoek van de vader tot eenhoofdig gezag is aangehouden tot een nader te bepalen zittingsdatum, omdat de kinderrechter van mening is dat de gecertificeerde instelling voorlopig belast moet blijven met de voogdij in afwachting van het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming.

De kinderrechter heeft ook het verzoek van de vader om voorlopige voorzieningen afgewezen, omdat de voogdij niet bij de vader kan worden belegd totdat het onderzoek van de Raad is afgerond. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/637264 / FA RK 22-7233
C/09/637570 / FA RK 22-7396 (bodemprocedure)
C/09/637576 / FA RK 22-7401
Datum uitspraak: 10 november 2022

Beschikking van de kinderrechter

Voorlopige voogdij (ex artikel 1:241 van het Burgerlijk Wetboek)
Verzoek tot eenhoofdig gezag
Voorlopige voorzieningen (ex artikel 223 Burgerlijke Rechtsvordering)
in de zaak naar aanleiding van het op 28 oktober 2022 ingekomen verzoekschrift I van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
en in de zaak naar aanleiding van het op 27 oktober 2022 ingekomen verzoekschriften II en III van:

[de man 1]

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. F. Meershoek, gevestigd in Den Haag,
betreffende:
- [minderjarige]geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
de vader voornoemd,

[de man 2] ,

hierna te noemen: de halfbroer,
wonende te [woonplaats 1] ,

[de vrouw 1]

hierna te noemen: de halfzus,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. P. Hoogenraad, gevestigd in Maassluis,

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

Hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[de vrouw 2] ,

hierna te noemen: [de vrouw 2]
wonende op een bij de rechtbank bekend adres. [minderjarige] verblijft thans bij [de vrouw 2] .

Het procesverloop

Bij beschikking van 28 oktober 2022 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de gecertificeerde instelling belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] . Het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking van 28 oktober 2022;
- het verzoekschrift van de zijde van de vader van 27 oktober 2022.
Op 10 november 2022 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de halfbroer;
- de halfzus, bijgestaan door haar advocaat;
- [de vrouw 2] .
[minderjarige] is voorafgaand aan de zitting ook in raadkamer gehoord.

Verzoek en verweer

Voorlopige voogdij
Het verzoek strekt er toe Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland te belasten met de voorlopige voogdij over [minderjarige] . De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Door het overlijden van de moeder van [minderjarige] op 17 oktober 2022 is er sprake van een gezagsvacuüm. Verschillende familieleden hebben aangegeven de voogdij over [minderjarige] te willen dragen, maar kunnen daar geen overeenstemming over bereiken. De Raad acht het van belang dat de gecertificeerde instelling voorlopig wordt belast met de voogdij, zodat de Raad in de komende periode onderzoek kan doen naar de vraag wie het beste belast kan worden met de voogdij dan wel het gezag over [minderjarige] . Gedurende het onderzoek zullen zowel de beschermende als risicofactoren worden onderzocht en vanuit daar zal worden beslist wat in het belang van [minderjarige] is.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting aangegeven tot nu toe alleen nog contact te hebben gehad met de vader en [de vrouw 2] omdat eerst allerlei praktische zaken geregeld moesten worden. De gecertificeerde instelling gaat in de komende periode verder in gesprek met de andere betrokkenen.
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen het verzochte. Daartoe heeft de advocaat van de vader naar voren gebracht dat het wettelijk geregeld is dat als de gezaghebbende ouder overlijdt het gezag gaat naar de overlevende ouder, in dit geval de vader. De vader handelt in het belang van [minderjarige] en is bereid samen te werken met de hulpverlening. De vader is in de afgelopen weken druk bezig geweest met het regelen van allerlei praktische zaken, zoals de inschrijving van [minderjarige] bij [de vrouw 2] het vervoer van en naar school, de bankrekening van [minderjarige] en het aanvragen van een identiteitskaart. Verder heeft de advocaat van de vader benadrukt dat ook de vader wil dat [minderjarige] bij [de vrouw 2] verblijft en dat de vader daar ook regelmatig is om [de vrouw 2] te ondersteunen bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Gelet op het voorgaande is een voorlopge voogdijmaatregel niet nodig en kan de vader gedurende het onderzoek van de Raad voorlopig worden belast met het gezag.
Door en namens de halfzus is ingestemd met het verzochte. De advocaat van de halfzus heeft aangegeven dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij in de komende periode bij de vriendin van de vader, [de vrouw 2] verblijft, maar dat het niet in zijn belang is als de vader het gezag over [minderjarige] zal krijgen. De oma van [minderjarige] en de overleden moeder hebben in het verleden lange tijd voor [minderjarige] gezorgd en de vader heeft toen geen ouderlijke rol gehad. De halfzus is daarom van mening dat de vader niet in staat is om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Daar komt bij dat de vader ook geen huisvesting heeft om [minderjarige] op te vangen.
De halfzus heeft aanvullend aangegeven dat zij door het verleden niet met zekerheid kan zeggen dat de vader voor [minderjarige] kan zorgen. Zij wil voorkomen dat [minderjarige] verdere schade oploopt.
De halfbroer heeft ingestemd met het verzochte. De halfbroer is van mening dat [minderjarige] bij [de vrouw 2] moet verblijven, maar acht het niet wenselijk dat de vader het gezag krijgt over [minderjarige] . De halfbroer is bang dat de patronen uit het verleden weer zullen opspelen en dat dat een negatief effect zal hebben op de ontwikkeling van [minderjarige] .
Verzoek tot eenhoofdig gezag en voorlopige voorzieningen
De vader verzoekt op grond van artikel 1:253g Burgerlijk Wetboek te worden belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . Daartoe heeft de advocaat van de vader naar voren gebracht dat de vader als overlevende ouder dient te worden belast met het ouderlijk gezag. De vader is bereid en in staat om in het belang van [minderjarige] te handelen en heeft dat in het verleden ook altijd gedaan. De vader staat achter het verblijf van [minderjarige] bij [de vrouw 2] omdat [minderjarige] en [de vrouw 2] een hechte band hebben en de vader op dit moment geen geschikte woonruimte heeft om [minderjarige] op te vangen. Mocht de vader op den duur een passende woonruimte krijgen dan kan – in overleg met [minderjarige] , [de vrouw 2] en eventueel betrokken hulpverlening, worden bezien of [minderjarige] deels bij de vader kan gaan verblijven. De vader kan reeds nu worden belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] voor de duur van de onderhavige procedure, totdat het onderzoek van de Raad definitief is.
Door en namens de halfzus is niet ingestemd met het verzochte. De advocaat van de halfzus heeft aangegeven dat het niet in zijn belang is als de vader het gezag over [minderjarige] zal krijgen, omdat de vader in het verleden geen vaderrol heeft gehad in het leven van [minderjarige] .
oploopt.
De halfbroer heeft niet ingestemd met het verzochte. De halfbroer is van mening dat [minderjarige] bij [de vrouw 2] moet verblijven, maar acht het niet wenselijk dat de vader het gezag krijgt over [minderjarige] .

Beoordeling

Voorlopige voogdij
Op grond van de inhoud van het verzoekschrift en de verklaringen van de gehoorde personen moet thans van het volgende feit worden uitgegaan: [minderjarige] staat niet onder het vereiste wettelijk gezag. Teneinde de belangen van de minderjarige te kunnen behartigen, acht de kinderrechter het dringend en onverwijld noodzakelijk om in gezagsuitoefening van de minderjarige te voorzien. Daartoe is redengevend dat moeder van [minderjarige] , die alleen het gezag over hem had, is overleden op 17 oktober 2022 en dat er daarom niemand belast is met het gezag over [minderjarige] . Hierdoor is er sprake van een gezagsvacuüm. Daarbij komt dat er veel spanning is tussen de verschillende betrokkenen en het daarom niet in het belang van [minderjarige] is dat nu al beslissingen worden genomen. De kinderechter acht het van belang dat de voogdij voorlopig wordt belegd bij een neutrale organisatie, namelijk de gecertificeerde instelling. Daarbij is het noodzakelijk dat de Raad gezien de complexe situatie zorgvuldig onderzoek gaat doen naar een uiteindelijke voorziening in de voogdij dan wel het gezag.
Verzoek tot eenhoofdig gezag
Nu de kinderrechter van oordeel is dat de gecertificeerde instelling voorlopig belast dient te worden met de voogdij in afwachting van het onderzoek van de Raad, komt zij niet toe aan behandeling van het verzoek van de vader tot het verkrijgen van het eenhoofdig gezag. De kinderrechter zal dat verzoek dan ook aanhouden tot een nader te bepalen zittingsdatum.
Verzoek voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv
Op grond van artikel 223, eerste lid, Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Op grond van het tweede lid moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering.
In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van
artikel 223 Rv worden verzocht (Hoge Raad 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
Zoals hierboven reeds is overwogen zal de rechtbank de voorlopige voogdij niet beleggen bij de vader tot de Raad zijn onderzoek heeft afgerond. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vader om bij wege van voorlopige voorzieningen te worden belast met de voorlopige voogdij afwijzen.

Beslissing

De kinderrechter:
inzake C/09/637264 // FA RK 22-7233
belast de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland met de voorlopige voogdij over [minderjarige] ;
inzake C/09/637570 // FA RK 22-7396
houdt aan het zelfstandig verzoek van de vader tot eenhoofdig ouderlijk gezag tot een nader te bepalen zittingsdatum;
inzake C/09/637576 // FA RK 22-7401
wijst af het verzoek tot voorlopige voorzieningen;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2022 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M.C. Mulders als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 22 november 2022.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.