ECLI:NL:RBDHA:2022:12637

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
NL22.10611
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Frankrijk en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2022 uitspraak gedaan over de afwijzing van een asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de behandeling van het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser betoogde dat de opvangvoorzieningen in Frankrijk onder de maat zijn en dat hij een reëel gevaar loopt voor zijn grondrecht op een eerlijk proces. Hij verwees naar een rapport van AIDA en een uitspraak van het Verwaltungsgericht Arnsberg. De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is. De rechtbank wijst erop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft geoordeeld dat verweerder mag uitgaan van dit beginsel.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 juni 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.10611
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Procesverloop

In het besluit van 7 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.10612, op 28 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser heeft bij verweerder een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat volgens verweerder Frankrijk op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
3.
4. Eiser is het hier niet mee eens en stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn asielaanvraag inhoudelijk had moeten behandelen. Hij voert aan dat in zijn geval ten aanzien van Frankrijk niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat de opvangvoorzieningen in Frankrijk onder de maat zijn. Hij heeft dit zelf ervaren en heeft, hoewel hij ziek was en medische behandeling nodig had, de opvang in Frankrijk moeten verlaten. Als eiser terug moet naar Frankrijk, zal hij in een situatie terecht komen waarbij hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast. Ter onderbouwing verwijst hij naar het rapport 'Country Report: France. 2021 Update' van 8 april 2022 van AIDA en een uitspraak van het Verwaltungsgericht Arnsberg van 26 april 2019.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van Frankrijk heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat verweerder niet langer van dit beginsel mag uitgaan. Hiervoor is van belang dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) op 21 april 2021 nog heeft geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.1 De enkele verwijzing van eiser naar het 'Country Report France. 2021 Update' van 8 april 2022 is onvoldoende om niet meer van dit beginsel uit te kunnen gaan. Het rapport schetst namelijk geen wezenlijk ander beeld dan uit de uitspraak van de ABRvS van 21 april 2021 volgt en er blijkt niet uit dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de opvang of asielprocedure. Verder ziet de door eiser aangehaalde uitspraak van het Verwaltungsgericht Arnsberg niet op een met die van eiser vergelijkbare situatie. In die zaak was sprake van zeer specifieke individuele omstandigheden, namelijk een kwetsbare alleenstaande moeder met psychische problemen en een ziek kind. Bovendien dateert de uitspraak van het Verwaltungsgericht Arnsberg al uit 2019 en zijn de omstandigheden inmiddels mogelijk gewijzigd. Wat eiser zelf heeft meegemaakt in Frankrijk leidt ook niet tot een andere conclusie. Uit de verklaringen van eiser blijkt namelijk dat hij tijdens zijn asielprocedure wel opvang heeft gehad. Dat hij vervolgens, nadat de asielprocedure was beëindigd, een tijd dakloos was is onvoldoende om te kunnen concluderen dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daar komt bij dat niet is gebleken dat er voor eiser geen mogelijkheid was om bij de hogere Franse autoriteiten te klagen over de opvangvoorzieningen. Dat dit niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is, heeft eiser niet (met stukken) onderbouwd. Verder is niet gebleken dat eiser helemaal geen medische hulp heeft gehad. Eiser heeft zelf verklaard dat hij zeven maanden in Frankrijk in het ziekenhuis heeft gelegen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2022 door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
29 juni 2022

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.