ECLI:NL:RBDHA:2022:12640

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
NL22.13588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER op basis van onvoldoende aannemelijkheid identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt Afghaanse nationaliteit te hebben en twee minderjarige Nederlandse kinderen, heeft op 1 oktober 2020 de aanvraag ingediend en zich daarbij beroepen op het arrest Chavez-Vilchez. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij diverse documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit.

De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2022 behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en een tolk was aanwezig. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt, omdat de overgelegde documenten niet consistent zijn en eiser heeft geweigerd om zijn tazkera op echtheid te laten onderzoeken. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM is verleend, maar ziet aanleiding om het motiveringsgebrek te passeren op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.13588

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H.J. de Bonth).

Procesverloop

Bij het besluit van 23 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen W.M. Mamik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Afghaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft twee minderjarige Nederlandse kinderen. Op 1 oktober 2020 heeft eiser de onderhavige aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER ingediend en daarbij een beroep gedaan op het arrest Chavez-Vilchez. [1]
2. Bij het besluit van 16 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt en is daarover gehoord tijdens een hoorzitting op 10 maart 2022. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt en daarom niet voldoet aan voorwaarde a zoals gesteld in paragraaf B10/2.2 van de Vc. [2] Eiser heeft diverse documenten overgelegd en de daarop vermelde persoonsgegevens komen niet overeen met elkaar. De tazkera van eiser is niet gelegaliseerd en eiser heeft geweigerd om dit document op echtheid te laten onderzoeken door Bureau Documenten. Gelet hierop kan niet worden gesteld dat sprake is van bewijsnood. Omdat de voorwaarden voor toepassing van het arrest Chavez-Vilchez cumulatief zijn, komt verweerder niet toe aan de beoordeling van de voorwaarden b, c en d.
3. Eiser voert daartegen het volgende aan. Ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit heeft eiser een kopie van zijn tazkera, een beschikking van het
Bundesambt für Migration und Flüchtelingevan 20 februari 2018 en zijn Duitse verblijfsdocument overgelegd. Eiser heeft reeds in bezwaar een verklaring gegeven voor het feit dat hij zijn personalia verschillen op deze documenten. Verder heeft eiser in beroep een identiteitsverklaring en een verklaring van de Afghaanse autoriteiten overgelegd waarin staat dat aan eiser geen paspoort kan worden verstrekt. Gelet op alle documenten en eisers verklaringen, moet worden geconcludeerd dat eiser zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk heeft gemaakt. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken dat eiser middels DNA-onderzoek heeft aangetoond dat hij de biologische vader is van de kinderen. Ook heeft verweerder in strijd met het informatiebericht 2022/22 gehandeld. Verder heeft verweerder ten onrechte geen onderzoek verricht naar eventuele negatieve gevolgen voor de kinderen als zij gescheiden zouden worden van eiser. Tot slot heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom geen aanleiding wordt gezien om gebruik te maken van de bevoegdheid om een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM [3] te verlenen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Identiteit en nationaliteit
4. Ingevolge paragraaf B10/2.2 van de Vc dient een vreemdeling om rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef onder e, van de Vw [4] te hebben zijn identiteit en
nationaliteit aannemelijk te maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. De Afdeling [5] heeft in haar uitspraak van 10 februari 2022 [6] geoordeeld dat een vreemdeling in het geval waarin hij geen geldig document voor grensoverschrijding of een geldig identiteitsbewijs heeft overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen zijn identiteit en nationaliteit met alle andere middelen, waaronder zijn verklaringen, aannemelijk kan maken. Verweerder moet vervolgens beoordelen of de vreemdeling daarin is geslaagd. Daarbij moet hij alle door de vreemdeling aangedragen middelen afzonderlijk en in onderlinge samenhang kenbaar bezien.
5. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft daarbij kenbaar alle door eiser overgelegde documenten en zijn verklaringen afzonderlijk en in onderlinge samenhang betrokken. Verweerder heeft terecht tegengeworpen dat de op de tazkera vermelde persoonsgegevens niet overeenkomen met de persoonsgegevens die op de Duitse documenten staan vermeld. De verklaring van eiser dat de familienaam [naam 2] op onverklaarbare wijze is opgenomen in de Duitse registers, heeft verweerder niet afdoende kunnen achten. Ook heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser wel de mogelijkheid heeft gekregen om de tazkera op echtheid te laten onderzoeken, maar dat hij dit heeft geweigerd. Verweerder heeft ter zitting voorts niet ten onrechte overwogen dat het DNA-onderzoek, waaruit blijkt dat eiser de biologische vader is van de kinderen, de identiteit en nationaliteit van eiser niet aannemelijk kan maken.
6. De documenten die eiser in beroep heeft overgelegd leiden niet tot een ander oordeel. Nu deze documenten zien op de identiteit en nationaliteit van eiser en deze feiten zich al hadden voorgedaan ten tijde van het bestreden besluit, bestaat geen reden om deze documenten buiten beschouwing te laten in verband met de ex-nunctoetsing. [7] Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat deze documenten de identiteit en nationaliteit echter niet alsnog aannemelijk maken, omdat de persoonsgegevens op deze documenten niet overeenkomen met de eerder overgelegde documenten. Zo staat eiser op deze documenten vermeld met de naam ‘[naam 3]’, terwijl deze achternaam niet bekend is bij verweerder. Verder heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat er slechts foto’s van de documenten zijn overgelegd en dat bovendien niet vaststaat op basis waarvan deze documenten zijn opgesteld en afgegeven.
Artikel 8 van het EVRM
7. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 20 januari 2022 geoordeeld dat, indien een vreemdeling impliciet of expliciet een beroep doet op artikel 8 van het EVRM, verweerder dient te motiveren waarom hij geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om de vreemdeling ambtshalve krachtens artikel 3.6b, aanhef en onder c, van het Vb [8] een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen. [9]
8. Met de enkele overweging in het bestreden besluit dat een geslaagd beroep op artikel 8 van het EVRM nooit kan leiden tot de afgifte van het gevraagde EU-document heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom hij geen gebruikt maakt van zijn bevoegdheid om ambtshalve een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen. [10] Het bestreden besluit bevat dan ook een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om het motiveringsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb en overweegt daarover als volgt.
9. Verweerder heeft in het verweerschrift overwogen dat een toetsing aan artikel 8 van het EVRM een grondig aanvullend onderzoek en een andere specifieke deskundigheid vergt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank hiermee alsnog deugdelijk gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid. Het is niet aannemelijk dat eiser door de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt benadeeld.
Conclusie
10. De aanvraag is terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
11. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb [11] ziet de rechtbank wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518 (
duizendvijfhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt middels geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 (zaaknummer C-133/15).
2.Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:379.
8.Vreemdelingenbesluit 2000.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2369.
11.Algemene wet bestuursrecht.