ECLI:NL:RBDHA:2022:12649
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsom
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 12 november 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen. Op 28 juni 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd, maar eiser heeft aangegeven het beroep te handhaven. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd.
De rechtbank overweegt dat, voor zover het beroep gericht is tegen het niet-tijdig nemen van een besluit, de inwilliging van de asielaanvraag betekent dat eiser geen procesbelang meer heeft. Daarnaast is de vraag aan de orde of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van bepaalde artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uit voor besluiten op asielaanvragen, waardoor verweerder geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren.
Eiser stelt dat deze tijdelijke wet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die de onverbindendheid van de Tijdelijke wet hebben vastgesteld, maar concludeert dat in dit geval de uitsluiting van de bestuurlijke dwangsom niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil, waardoor het procesbelang ontbreekt. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.