ECLI:NL:RBDHA:2022:12790

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
21_4749
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 november 2022, betreft het een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser, die eerder als voorman interieurverzorger werkte, had zich op 25 januari 2019 ziek gemeld na een ongeval en had in 2020 een uitkering aangevraagd. Het UWV kende hem een WGA-uitkering toe, maar eiser was van mening dat hij recht had op een IVA-uitkering, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het UWV onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de conclusie dat eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts had in zijn rapport aangegeven dat er een behandeling aan de gang was, maar de rechtbank oordeelde dat de inschatting van de kans op herstel niet was gebaseerd op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten. De rechtbank wees op de eerdere behandelingen en operaties die eiser had ondergaan, waaruit bleek dat er geen verbetering was opgetreden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het UWV en droeg het UWV op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij de vaststelling van duurzame arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4749

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Wolter),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. G.M. Folkers).

Als derde-partij neemt aan het geding deel Cantorclin Schoonmaak B.V. te Meppel

(gemachtigde: drs. H.E. Wonnink).

Procesverloop

In het besluit van 21 januari 2021 (primair besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 22 januari 2021 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) toegekend.
In het besluit van 10 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij heeft zich afgemeld voor de zitting.

Overwegingen

1. Eiser is bij [bedrijf] werkzaam geweest als voorman interieurverzorger voor 37,43 uur per week. Hij heeft zich op 25 januari 2019 ziek gemeld met schouderklachten links, nadat hij in het donker over een heftruck is gevallen. Op 21 oktober 2020 heeft eiser een uitkering aangevraagd ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts heeft onderzoek verricht en zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 18 januari 2021. De beperkingen van eiser zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat eiser niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd die eiser, gelet op zijn beperkingen, nog zou moeten kunnen verrichten. De uitkomst hiervan is dat hij geen resterende verdiencapaciteit heeft. Hij wordt voor 100%, dus volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit het rapport van de verzekeringsarts b&b van 7 juni 2021 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts b&b heeft in het rapport vermeld geen reden te zien om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. Volgens de verzekeringsarts b&b is eiser bekend met schouderproblemen rechts, operaties aan een ruptuur in de rotatorcuff, slaapapneu, diabetes mellitus en urolithiasis rechts. De schouderproblemen leveren ernstige beperkingen op maar hiervoor is een behandeling gestart met operaties en revalidatie. Het doel daarvan is pijnvermindering en functieverbetering. Volgens de verzekeringsarts b&b kan dit leiden tot een verbetering van de schouderfuncties binnen een jaar. Eiser is daarom volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt.
3. Eiser is van mening dat hij niet alleen volledig, maar ook duurzaam arbeidsongeschikt is en dat hij daarom recht heeft op een IVA-uitkering. [1] Hij is in maart 2019 geopereerd maar bleef klachten houden. In februari 2021 is hij aan de linkerschouder geopereerd maar dit had niet het gewenste effect. Vervolgens is hij op 22 september 2021 geopereerd en is links een schouderprothese geplaatst waarbij hij zes maanden tot een jaar heeft moeten revalideren. Rechts zal ook een schouderprothese worden geplaatst. Op 22 januari 2021 (datum in geding) waren er zulke ernstige klachten en beperkingen dat niet te verwachten was dat herstel binnen een jaar daarna bereikt was. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser medische informatie van dr. C.P.J. Visser van het Alrijne ziekenhuis te Leiden overgelegd.
4. Volgens verweerder is eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt omdat er nog een behandeling bezig was. Verder wijst verweerder op de door eiser toegezonden informatie van dr. P. van der Zwaal die vermeld dat het gaat om een dikwijls beschreven operatie met voorspelbare uitkomsten. Uit verschillende reviews blijkt dat na de operatie een verbetering optreedt in de schouderfunctionaliteit en beweeglijkheid en ook een vermindering van pijn.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De rechtbank moet beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser op 22 januari 2021 wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Als sprake is van volledige én duurzame arbeidsongeschiktheid, zou eiser recht hebben op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
7.1.
In artikel 4 van de Wet WIA is bepaald dat een verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt als hij - rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen - als gevolg van ziekte duurzaam slechts in staat is om met werk ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Duurzaam betekent een medische stabiele of verslechterde situatie. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
7.2.
Verweerder hanteert hiervoor een beoordelingskader, genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het beoordelingskader), bedoeld als interne instructie voor verzekeringsartsen bij de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Op grond van dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen als duurzaam aangemerkt als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of als verbetering niet of nauwelijks is te verwachten. In het beoordelingskader is een stappenplan opgenomen op grond waarvan de verzekeringsarts zich uitspreekt over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. Daarbij doorloopt de verzekeringsarts drie stappen.
De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als er sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden (stap 1). Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht (stap 2). De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
7.3.
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja, in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht (stap 3).
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] gaat het bij de vraag of sprake is van duurzame arbeidsbeperkingen om een inschatting van de toekomstige ontwikkeling van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Tot slot geldt dat als van een stabiele of verslechterende situatie wordt uitgegaan voor het eerste jaar, de vaststelling dat in de periode daarna sprake is van een meer dan geringe kans op herstel, concreet en toereikend dient te worden onderbouwd. Indien duurzame arbeidsongeschiktheid wordt aangenomen in het eerste ter beoordeling voorliggende jaar, is de ruimte voor de verzekeringsarts beperkt om in het jaar of de jaren daarna aan te nemen dat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak sprake is van een ondeugdelijke medische onderbouwing voor de conclusie van de verzekeringsarts b&b dat verdere verbetering te verwachten is.
9.2.
In het rapport van de verzekeringsarts b&b van 7 juni 2021 staat dat de schouderproblemen van eiser ernstige beperkingen opleveren, maar dat een behandeling in gang is gezet met operaties en revalidatie en dat er daarom niet vanuit kan worden gegaan dat het zo zal blijven. Verder schrijft de verzekeringsarts b&b over de operatie aan de linkerschouder dat uit de informatiefolder over de ingreep blijkt dat het doel van de operatie pijnvermindering en functieverbetering is. De verzekeringsarts b&b heeft het resultaat van de behandeling in zijn rapport alleen in het algemeen benoemd maar niet gemotiveerd in hoeverre dit voor eiser ook zo zou zijn. Daar komt bij dat de informatie enkel uit een folder komt. Verder heeft de afweging van de verzekeringsarts b&b betrekking op de linkerschouder maar niet op de rechterschouder. Volgens de verzekeringsarts b&b zal rechts ook wel een verbetering optreden maar onduidelijk is waar de verzekeringsarts dit op baseert. Naar het oordeel van de rechtbank is de inschatting van de verzekeringsarts b&b dan ook niet gebaseerd op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij eiser aan de orde zijn.
9.3.
Verder heeft de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende (kenbaar) bij de beoordeling van de duurzaamheid van de volledige arbeidsongeschiktheid betrokken wat eiser al aan behandelingen en operaties heeft gevolgd in het verleden, hoe dat is verlopen en welke betekenis dat heeft voor de beoordeling van het te verwachten effect van de mogelijke behandelingen in de toekomst. Uit het dossier blijkt dat er ondanks jarenlange behandeling en vier operaties aan de rechterschouder (onder meer in 1994) geen verbetering is opgetreden. Uit de rapporten blijkt niet hoe dit is betrokken bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een kans op herstel. De rechtbank acht, gelet op het vooraanstaande, onvoldoende onderbouwd dat van de genoemde behandelingen relevante verbetering van de belastbaarheid voor eiser is te verwachten.
9.4.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt wegens een gebrek in de motivering voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Het betreft namelijk een beoordeling van de vraag of er bij werknemer per datum in geding sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA en dat is aan verweerder. Verweerder zal daarom binnen acht weken een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De door eiser gemaakte proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1). Daarnaast komen de kosten van de door eiser opgevraagde medische informatie van het ziekenhuis in aanmerking voor vergoeding, zijnde € 106,82.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.624,82;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het door haar betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Noort, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten
2.Zie onder meer de uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896 en ECLI:NL:CRVB:2018:1842.