ECLI:NL:RBDHA:2022:12791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
NL22.19086
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel en internationale bescherming in Bulgarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Bulgaarse autoriteiten hebben bevestigd dat de eiser internationale bescherming geniet in Bulgarije, hetgeen de basis vormde voor de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag. De eiser had op 2 augustus 2022 een asielaanvraag ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de aanvraag niet-ontvankelijk kon worden verklaard op grond van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de eiser al bescherming genoot in een andere EU-lidstaat.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder het risico op intrekking van zijn verblijfsvergunning in Bulgarije en de mogelijkheid van een 'catch 22'-situatie bij terugkeer, niet overtuigend geacht. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, mits de informatie over de verblijfsstatus van de eiser actueel en betrouwbaar is. De rechtbank concludeerde dat de informatie van de Bulgaarse autoriteiten, die kort voor het bestreden besluit was verkregen, voldoende was om aan te nemen dat de eiser recht had op internationale bescherming in Bulgarije.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19086

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

ProcesverloopBij besluit van 23 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.19087, op 10 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Gorges. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1992 en de Syrische nationaliteit te hebben. Op 2 augustus 2022 heeft hij een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien is vastgesteld dat de vreemdeling internationale bescherming geniet in een andere lidstaat van de Europese Unie. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 1 februari 2022 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Bulgarije. Op 22 augustus 2022 is aan de Bulgaarse autoriteiten gevraagd om eiser terug te nemen. In de reactie op het terugname- verzoek van 16 september 2022 hebben de Bulgaarse autoriteiten laten weten dat eiser per 9 juni 2022 internationale bescherming geniet in Bulgarije. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser al internationale bescherming heeft in Bulgarije en daarom naar Bulgarije kan terugkeren.
3. Eiser voert daartegen aan dat hem internationale bescherming is verleend toen hij Bulgarije al had verlaten, waardoor hij nimmer in het bezit is gesteld van een verblijfsdocument. Nu eiser geen verblijfsdocument heeft, kan zonder nader onderzoek door verweerder niet uitgegaan worden van een geldig verblijfsrecht van eiser in Bulgarije. Verder stelt eiser dat hij zonder verblijfsdocument bij terugkeer in een ‘catch 22’-situatie’ terecht kan komen. Tot slot voert eiser aan dat hij bij terugkeer naar Bulgarije het risico loopt dat zijn verblijfsvergunning zal worden ingetrokken. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar een uitspraak van 27 september 2022 van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam [1] , en de update van het AIDA-rapport van februari 2022. [2] Op zitting heeft eiser nog verwezen naar een recente uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch. [3]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, [4] onder meer de uitspraak van 1 september 2016 [5] volgt dat verweerder in beginsel mag afgaan op informatie van een andere lidstaat. Daarvoor is het van belang dat het tijdsverloop sinds het verkrijgen van de informatie beperkt is en dient uit de informatie duidelijk te worden wat de verblijfsrechtelijke positie is van de vreemdeling. Indien deze informatie onvoldoende is, dient verweerder nader onderzoek te doen hiernaar.
5. De rechtbank stelt vast dat het tijdsverloop tussen de door Bulgarije ontvangen informatie omtrent de verblijfstatus van eiser en het nemen van het bestreden besluit zeer beperkt is. De informatie van de Bulgaarse autoriteiten dateert namelijk van 1 september 2022 en het bestreden besluit van 23 september 2022. Op 12 oktober 2022 hebben de Bulgaarse autoriteiten nogmaals bevestigd dat eiser internationale bescherming geniet. Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen nader onderzoek hoeven te doen naar de verblijfsrechtelijke status van eiser. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Ten aanzien van statushouders in Bulgarije geldt dat nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank verwijst daarvoor naar de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2021. [6] In deze uitspraak erkent de Afdeling dat de situatie in Bulgarije voor statushouders moeilijk is en dat zij tegen belemmeringen aanlopen wanneer zij de rechten die voortvloeien uit hun status willen effectueren. Ook krijgen de statushouders geen ondersteuning vanuit de Bulgaarse autoriteiten bij hun integratie. Deze omstandigheden hebben echter niet tot gevolg dat statushouders in het algemeen bij terugkeer naar Bulgarije het reële risico lopen dat zij terecht zullen komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de omstandigheden niet zodanig dat statushouders, structureel, op grote schaal en voor langere periodes het reële risico lopen dat zij geen toegang hebben tot fundamentele behoeften, zoals onderdak en eten en zij daarom een risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM. [7] De hoge drempel uit het arrest Ibrahim [8] wordt niet gehaald.
Ook ten aanzien van de door eiser aangehaalde ‘catch 22-situatie’ heeft de Afdeling in voornoemde uitspraak geoordeeld dat statushouders inderdaad het risico lopen in een dergelijke situatie terecht te komen, maar dat daarmee niet de hoge drempel uit het arrest Ibrahim wordt gehaald.
In een recente uitspraak van de Afdeling van 15 april 2022 [9] heeft de Afdeling bevestigd nog steeds van deze jurisprudentie uit te gaan.
Eiser heeft met zijn beroepsgronden niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van Bulgarije niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij het risico loopt dat zijn verblijfsvergunning wordt ingetrokken gelet op de huidige Bulgaarse wetgeving, overweegt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een dergelijk risico loopt. De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, is niet vergelijkbaar met de zaak van eiser. In die zaak was niet duidelijk of de betreffende vreemdeling nog internationale bescherming in Bulgarije genoot terwijl in de zaak van eiser Bulgarije dit nog op 12 oktober heeft bevestigd. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, leidt ook niet tot een ander oordeel. In deze uitspraak heeft de zittingsplaats geoordeeld over een beëindiging of intrekking van de verblijfsstatus van een vreemdeling waarbij die vreemdeling heeft nagelaten zijn verlopen/verloren identiteitsdocument te vernieuwen binnen een termijn van 30 dagen. Die situatie is niet van toepassing op eiser. In het geval van eiser blijkt uit zijn asielrelaas of de landeninformatie over Bulgarije niet dat hij een risico loopt op intrekking van zijn verblijfsstatus. Verweerder heeft in de brief van 5 oktober 2022 aan de Bulgaarse autoriteiten bericht dat eiser niet in het bezit is van een verblijfsdocument. Bulgarije heeft daarop bij brief van 12 oktober 2022 laten weten dat eiser nog steeds internationale bescherming geniet en kan worden overgedragen aan de Bulgaarse autoriteiten. Gelet hierop slaagt ook deze beroepsgrond niet.
8. Conclusie is dat verweerder de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rb Den Haag, zp. Rotterdam 27 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10375.
2.Asylum Information Database: Country Report: Bulgaria, februari 2022.
3.Rb Den Haag, zp ’s-Hertogenbosch, 26 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11120.
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.ABRvS 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441.
6.ABRvS 16 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2857.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.HvJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.
9.ABRvS 15 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1119.