In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Bulgaarse autoriteiten hebben bevestigd dat de eiser internationale bescherming geniet in Bulgarije, hetgeen de basis vormde voor de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag. De eiser had op 2 augustus 2022 een asielaanvraag ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de aanvraag niet-ontvankelijk kon worden verklaard op grond van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de eiser al bescherming genoot in een andere EU-lidstaat.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder het risico op intrekking van zijn verblijfsvergunning in Bulgarije en de mogelijkheid van een 'catch 22'-situatie bij terugkeer, niet overtuigend geacht. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, mits de informatie over de verblijfsstatus van de eiser actueel en betrouwbaar is. De rechtbank concludeerde dat de informatie van de Bulgaarse autoriteiten, die kort voor het bestreden besluit was verkregen, voldoende was om aan te nemen dat de eiser recht had op internationale bescherming in Bulgarije.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.