ECLI:NL:RBDHA:2022:12918

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
AWB 21/4073
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een terugkeerbesluit wegens onjuiste feitelijke grondslag en procesbelang

Op 2 december 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een Nigeriaanse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit dat op 10 juni 2021 was opgelegd. De rechtbank diende eerst te beoordelen of de eiser nog procesbelang had, aangezien verweerder stelde dat het terugkeerbesluit was uitgewerkt omdat de eiser naar het Verenigd Koninkrijk was vertrokken. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser wel degelijk procesbelang had, omdat het terugkeerbesluit in de toekomst ten grondslag kon liggen aan een inreisverbod van vijf jaar.

De eiser, geboren op 19 september 1971, had een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in het Verenigd Koninkrijk en was werkzaam bij een rederij. Hij had van 25 april 2021 tot 10 juni 2021 in Denemarken verbleven op basis van een Deense verblijfs- en werkvergunning. Op 10 juni 2021 arriveerde hij op Schiphol, waar het terugkeerbesluit werd opgelegd voordat hij zijn reis naar Birmingham kon voortzetten.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit berustte op een onjuiste feitelijke grondslag, omdat niet was gebleken dat de eiser de internationale transitzone op Schiphol had verlaten. Hierdoor verbleef hij nog niet in Nederland en was het terugkeerbesluit niet terecht opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4073

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Voogt),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. O. Bousmaha).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en een voornemen voor een inreisverbod uitgevaardigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 8 juli 2021 beroep ingesteld.
Op 22 augustus 2021 heeft verweerder verklaard geen inreisverbod op te zullen leggen.
Verweerder heeft op 25 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, in aanwezigheid van diens kantoorgenote, [naam]. Verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet op de zitting verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. Voordat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep dient zij te toetsen of eiser daarbij nog procesbelang heeft. Verweerder stelt in zijn brief van 25 oktober 2022 namelijk dat dit is komen te ontbreken omdat eiser op 10 juni 2021 naar het Verenigd Koninkrijk is vertrokken waardoor het terugkeerbesluit is uitgewerkt. Die opvatting is niet juist, omdat eisers belang bij de beoordeling van het terugkeerbesluit, ook als dat is uitgewerkt, kan zijn gelegen in de mogelijkheid dat het terugkeerbesluit in de toekomst ingevolge artikel 6.5a, vierde lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 mede ten grondslag zal worden gelegd aan een inreisverbod voor de duur van vijf jaar. Eiser heeft dus procesbelang bij de beoordeling van het bestreden besluit. Dat volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 23 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:909.
2. Eiser is geboren op 19 september 1971 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij is in het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd van het Verenigd Koninkrijk en is werkzaam bij een rederij. In het kader van deze werkzaamheden is hij vanuit het Verenigd Koninkrijk per schip naar Denemarken gereisd, waar hij van 25 april 2021 tot 10 juni 2021 verbleven heeft op basis van een Deense verblijfs- en werkvergunning, geldig van 20 april 2021 tot 24 juli 2021. Op 10 juni 2021 is eiser van Billund Airport in Denemarken om 06:30 uur naar Schiphol Airport gevlogen, om met een aansluitende vlucht om 10:00 uur van Schiphol Airport naar zijn eindbestemming Birmingham International Airport te reizen. Na aankomst op Schiphol Airport en vóór zijn doorreis naar Birmingham, is het bestreden besluit opgelegd.
Beoordeling
3. Eiser voert samengevat aan dat het bestreden besluit onterecht is opgelegd en ontoereikend is gemotiveerd.
3.1.
Artikel 62a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet bepaalt het volgende:
“Onze Minister stelt de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen (…)”.
3.2.
Het bestreden besluit, zoals dat in deze procedure door verweerder op 16 juli 2021 is overgelegd, vermeldt voor zover hier van belang onder meer:
“(…)
op grond van het bepaalde in artikel 62 Vreemdelingenwet 2000 de verplichting om terug te keren naar zijn/haar land van herkomst, dan wel een ander land buiten Nederland, het grondgebied van de EU (behalve Ierland), EER en Zwitserland waar zijn/haar toelating is gewaarborgd, te weten: Verenigd Koninkrijk
Hierbij is in aanmerking genomen dat gebleken is dat de vreemdeling(e) onrechtmatig in Nederland verblijft dan wel niet gebleken is dat hij/zij rechtmatig binnen Nederland verblijft omdat deze:
(…)
(X) overig Voornemen procedure inreisverbod
(X) De vreemdeling(e) dient binnen een termijn van 28 dgn Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland te verlaten.
(…)”
3.3.
Verweerder is er bij dit besluit dus vanuit gegaan dat eiser onrechtmatig in Nederland verbleef. Uit het dossier blijkt niet dat eiser na aankomst op Schiphol Airport de internationale transitzone had verlaten. Eiser verbleef dan ook nog niet in Nederland. Gelet hierop kan geen sprake zijn van de situatie dat eiser geen rechtmatig verblijf had in Nederland. Verweerder heeft eiser overigens ook niet tegengeworpen dat hij niet in het bezit was van een luchthaventransitvisum.
3.4.
Het bestreden besluit berust dan ook op een onjuiste feitelijke grondslag en komt om die reden voor vernietiging in aanmerking.
Conclusie
4. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
5. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2022.
griffier
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.