In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De maatregel van bewaring was op 25 september 2022 opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Op 25 november 2022 heeft verweerder de maatregel opgeheven, waarna de rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en het onderzoek op 30 november 2022 heeft gesloten.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring was opgeheven. De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel getoetst en vastgesteld dat deze tot het sluiten van het onderzoek op 19 oktober 2022 rechtmatig was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen beroepsgronden zijn aangevoerd door eiser tegen de maatregel van bewaring en dat er geen gewijzigde omstandigheden waren tussen de sluiting van het laatste onderzoek en de opheffing van de maatregel. Eiser had geweigerd om mee te werken aan zijn overdracht, wat voor zijn risico kwam.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de maatregel van bewaring op geen enkel moment onrechtmatig is geweest en heeft het beroep ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.