Beoordeling door de rechtbank
1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen.
2. Eiseres woont in Wit-Rusland. Zij wil graag bij het gezin van haar dochter (referent) in Nederland verblijven. Haar schoonzoon heeft de vluchtelingenstatus en de rest van het gezin heeft een afgeleide verblijfsvergunning. Eiseres heeft een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder afgewezen.
3. Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar dochter, maar dat dit ook niet meer in geschil is. In het bezwaarschrift wordt nu gewezen op de relatie tussen eiseres en haar kleinkinderen. Hierdoor zijn de omstandigheden van de aanvraag gewijzigd en moet eiseres op grond van artikel 3:100 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) een nieuwe aanvraag voor verblijf bij haar kleinkinderen indienen. Verweerder heeft wel gekeken of deze aanvraag haalbaar is en komt tot de conclusie dat dit niet het geval is. Niet is namelijk gebleken dat er sprake is van hechte en persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen. Eiseres heeft verklaard dat haar kleinkinderen hun hele leven bij haar hebben gewoond. Dit is echter tegenstrijdig met de verklaring van haar schoonzoon in de asielprocedure. Hij heeft daar immers verklaard dat hij met zijn gezin in Jemen woonde. De schoonzoon heeft verder verklaard dat hij na de vlucht uit Jemen met zijn gezin bij eiseres is ingetrokken met het plan om later naar Nederland te gaan en asiel aan te vragen. Hieruit leidt verweerder af dat het verblijf van het gezin bij eiseres tijdelijk was. In dat geval kunnen geen hechte en persoonlijke banden aannemelijk worden gemaakt volgens verweerder. Met de brief van de directeur van de school in [woonplaats] heeft eiseres de hechte persoonlijke banden ook niet aannemelijk gemaakt. Dat de kleinkinderen in [woonplaats] naar school zouden gaan is namelijk tegenstrijdig met de verklaring van de schoonzoon. Hierbij is ook van belang dat de verklaring van eiseres dat zij voor de kinderen zorgde terwijl haar dochter fulltime buitenshuis werkte tegenstrijdig is met de verklaring van haar schoonzoon dat de dochter is gestopt met werken nadat zij getrouwd waren. Verder stelt verweerder dat er geen objectieve belemmering is om het familieleven in Wit-Rusland uit te oefenen. Daarom zal de belangenafweging niet in het voordeel van eiseres uitvallen. Verweerder stelt tot slot dat de Gezinsherenigingsrichtlijn in deze zaak niet van toepassing is omdat de dochter een afgeleide verblijfsvergunning heeft en niet zelf vluchteling is. Daarnaast staan grootouders niet in artikel 4 van de Gezinsherenigingsrichtlijn genoemd.
4. Eiseres voert aan dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Ten eerste heeft verweerder ten onrechte artikel 3:100 van het Vb tegengeworpen. Immers is altijd het gehele gezin in de procedure genoemd en is de band tussen eiseres en haar dochter, en tussen eiseres en haar kleinkinderen allemaal onderling verweven. Ten tweede betoogt eiseres dat de Gezinsherenigingsrichtlijn wel van toepassing is, in het bijzonder artikel 17 en de gunstigere bepalingen voor vluchtelingen. De dochter is immers getrouwd met iemand met een vluchtelingenstatus. Volgens eiseres biedt de Gezinsherenigingsrichtlijn meer bescherming dan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ten derde voert eiseres aan dat er wel sprake is van hechte en persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen, waardoor er familieleven is. Eiseres heeft jarenlang samengewoond met haar dochter en haar kleinkinderen. Dit is geweest vanaf de geboorte van de kleinkinderen tot augustus 2020. Hierbij zijn zij in 2015 twee a drie maanden gescheiden geweest omdat haar dochter en kleinkinderen toen in Jemen verbleven, en zijn ze in juni 2019 al naar Nederland gegaan, maar kort daarna terug gekomen omdat eiseres toen ernstig ziek was. Dit is niet (geheel) tegenstrijdig met de verklaringen van de schoonzoon, omdat hij ook heeft verklaard dat zijn gezin bij haar moeder en vriend woonde. Daarnaast heeft eiseres bewijs overgelegd ter onderbouwing van deze samenwoning. Verder is voor de beoordeling van hechte en persoonlijke banden van belang dat de zorg van de kleinkinderen veel op eiseres neerkwam. De dochter werkte namelijk fulltime, wat eiseres met stukken heeft onderbouwd. Uit de verklaring van de schoonzoon blijkt dat hij niet permanent in Wit-Rusland kon verblijven en dus ook niet voor de kinderen kon zorgen. Eiseres heeft nog naar verschillende arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) verwezen ter onderbouwing van haar standpunt. Ten vierde voert eiseres aan dat er sprake is van een objectieve en subjectieve belemmering voor het gezin om het familieleven in Wit-Rusland uit te oefenen. De schoonzoon heeft immers een inreisverbod voor Wit-Rusland, en daarnaast ervaren hij en de kleinkinderen daar veel racisme. Bovendien is de situatie in Wit-Rusland niet veilig omdat dit land Oekraïne binnen wil vallen. Tot slot betoogt eiseres dat verweerder de betrokkenen ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar. Er was geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar omdat eiseres in bezwaar uitgebreid heeft uitgeweid over waarom er sprake is van familieleven tussen eiseres en haar kleinkinderen. Bovendien blijkt uit Werkinstructie 2019/16 dat er restrictief dient te worden omgegaan met het afzien van horen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder artikel 3:100 van het Vb ten onrechte heeft tegengeworpen. Door te stellen dat eiseres slechts een mvv heeft aangevraagd vanwege haar relatie met haar dochter blijkt dat verweerder de aanvraag te beperkt heeft opgevat. In de toelichting bij de aanvraag was immers ook gewezen op het beschermingswaardig familieleven tussen eiseres en haar kleinkinderen, en verweerder heeft dit in het primaire besluit ook al beoordeeld. Verweerder heeft op zitting ook erkend dat artikel 3:100 van het Vb ten onrechte is tegengeworpen. Dit maakt dat de zaak op een onjuiste manier is beoordeeld. Er is immers slechts een haalbaarheidstoets gedaan, en er is geen volle beoordeling gemaakt. In die zin heeft de tegenwerping van dit artikel dan ook gevolgen gehad voor de besluitvorming en volgt de rechtbank niet het standpunt van verweerder dat de toets hetzelfde was geweest.
6. Volgens artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dienen de belanghebbenden te worden gehoord in de bezwaarfase. Op grond van artikel 7:3 van de Awb kan hiervan worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Verder staat in WI 2019/16 dat in zaken waarin artikel 8 van het EVRM aspecten aan de orde zijn in beginsel moet worden gehoord.
7. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat verweerder de betrokkenen dus had moeten horen. Voor het aannemen van familieleven tussen een grootouder en een kleinkind moet volgens rechtspraak van het EHRM en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) worden beoordeeld of sprake is van hechte persoonlijke banden. Uit deze rechtspraak volgt ook dat samenwoning een belangrijk aspect is in de beoordeling hiervan en dat de banden doorgaans worden aangenomen als een grootouder en kleinkind een tijd hebben samengewoond.Verweerder heeft niet bestreden dat eiseres, haar dochter en haar kleinkinderen een periode van ongeveer vier jaar hebben samengewoond in Wit-Rusland. Dit was namelijk van 2015 tot en met 2019, in de periode dat de schoonzoon naar Nederland is gegaan en de rest van het gezin in afwachting was van de uitkomst van de asielprocedure van de schoonzoon en de procedure in het kader van gezinshereniging. Dit is een periode van enige omvang, waardoor dit volgens de rechtspraak een belangrijke indicatie kan zijn om hechte persoonlijke banden aan te nemen. In het besluit stelt verweerder dat met dit verblijf geen hechte persoonlijke banden aannemelijk kunnen worden gemaakt, omdat het slechts als tijdelijk verblijf was bedoeld. De rechtbank volgt dit niet. Dat het verblijf een tijdelijk doel had hoeft immers niets te zeggen over of er in die periode hechte persoonlijke banden zijn opgebouwd. Verweerder heeft dit op zitting ook erkend. Verder overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat de moeder ook in beeld was en met haar kinderen samenwoonde niet in de weg staat aan het ontstaan van hechte persoonlijke banden tussen een grootouder en diens kleinkind.
8. Dat er sprake is van bepaalde tegenstrijdigheden tussen de verklaring van de schoonzoon in de asielprocedure en hetgeen eiseres stelt over de samenwoning, maakt niet dat om die reden van horen kan worden afgezien. De rechtbank is het met verweerder eens dat de stelling van eiseres dat de kleinkinderen vanaf hun geboorte tot 2015 al bij haar woonde tegenstrijdig is met de verklaring van de schoonzoon. Hij heeft immers in zijn aanvullend gehoor verklaard dat zijn gezin tot hun vlucht het grootste deel van de tijd in Jemen woonde en dat zijn kinderen daar ook naar school gingen. Ondanks deze tegenstrijdigheid blijft echter nog steeds overeind dat eiseres en haar kleinkinderen vier jaar hebben samengewoond vanaf dat de schoonzoon naar Nederland is gegaan. Dit is namelijk wat eiseres stelt en wat de schoonzoon ook in zijn gehoren heeft verklaard. De stelling van eiseres dat haar dochter fulltime werkte is ook tegenstrijdig met de verklaring van de schoonzoon. Hij heeft namelijk in het aanvullend gehoor verklaard dat zijn vrouw voordat zij trouwden wel werkte, maar daarna niet meer. Ook echter als er van uit wordt gegaan dat de dochter niet werkte toen zij met haar kinderen bij eiseres verbleef, kunnen er hechte persoonlijke banden tussen eiseres en de kleinkinderen zijn ontstaan. Het door de grootouder op zich nemen van een groot deel van de zorg voor de kleinkinderen is immers wel een indicatie voor het aannemen van hechte persoonlijke banden, maar het is geen voorwaarde.
9. Gelet op het voorgaande moet verweerder de belanghebbenden horen voordat hij een nieuw besluit kan nemen. Op basis van die gehoren kan verweerder vervolgens een volle beoordeling maken ten aanzien van de vraag of sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen.
Gezinsherenigingsrichtlijn
10. De rechtbank is verder van oordeel dat de Gezinsherenigingsrichtlijn wel van toepassing is in deze zaak. Volgens artikel 3 van de richtlijn is deze van toepassing als de gezinshereniger wettig in een lidstaat verblijft, in het bezit is van een door een lidstaat afgegeven verblijfstitel met een geldigheidsduur van één jaar of langer en reden heeft om te verwachten dat hem een permanent verblijfsrecht zal worden toegekend, indien de leden van zijn gezin onderdaan van een derde land zijn. De dochter en de kleinkinderen voldoen aan deze voorwaarden. Dat zij een afgeleide verblijfsstatus hebben staat hier niet aan in de weg, omdat het zijn van vluchteling geen voorwaarde is voor toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn, maar de status van de gezinshereniger en de nationaliteit van het gezinslid wel. Eiseres kan echter geen rechten ontlenen aan de richtlijn. Kleinkinderen staan namelijk niet genoemd in artikel 4, eerste lid van de richtlijn, welk artikel gezinsleden definieert. De Nederlandse wetgever heeft de facultatieve bepalingen van artikel 4, tweede lid niet geïmplementeerd. Omdat eiseres geen familielid is in de zin van artikel 4, eerste lid, van de richtlijn moet verweerder de afwijzing van de aanvraag beoordelen aan de hand van artikel 17 van de richtlijn en artikel 8 van het EVRM en heeft verweerder daarbij een beoordelingsmarge die gelijk is aan artikel 8 van het EVRM.Dat toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn in het geval van eiseres zou leiden tot een andere beoordeling dan wanneer slechts aan artikel 8 van het EVRM zou worden getoetst, volgt de rechtbank dus niet.
11. Het beroep is gegrond omdat verweerder ten onrechte artikel 3:100 van het Vb van toepassing heeft verklaard bij de beoordeling van het bestaan van familieleven tussen eiseres en haar kleinkinderen en omdat verweerder de belanghebbenden ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Voor een goede beoordeling van de zaak is het immers eerst van belang om de betrokkenen te horen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank in dit geval, vanwege de aard van het gebrek geen goede, maar ook geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van zes weken.
12. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen.