ECLI:NL:RBDHA:2022:13108

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
NL21.20307
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Libanese eiser met problemen met Hezbollah en inlichtingendienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Libanese nationaliteit, heeft asiel aangevraagd vanwege problemen met Hezbollah en de Libanese inlichtingendienst, alsook vanwege zijn bekering tot het christendom. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat de rechtbank de verklaringen van eiser over zijn problemen met Hezbollah en de inlichtingendienst ongeloofwaardig achtte. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen externe geloofwaardigheidsindicatoren heeft betrokken bij de beoordeling van zijn asielrelaas en dat er geen forensisch medisch onderzoek (FMO) is opgestart. De rechtbank oordeelt dat het niet of weinig betrekken van externe geloofwaardigheidsindicatoren niet automatisch betekent dat de beoordeling onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van eiser niet geloofwaardig zijn en dat verweerder niet gehouden was om een FMO op te starten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.20307
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.Th.A. Bos), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Libanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1995. Hij heeft asiel gevraagd omdat hij in Libanon problemen heeft ondervonden met Hezbollah en de Libanese inlichtingendienst. Eiser heeft er ook op gewezen dat hij bekeerd is tot het christendom en dat hij in verband hiermee problemen heeft ondervonden.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
3. identiteit, nationaliteit en herkomst;
4. bekering tot het christendom;
5. problemen vanwege bekering tot het christendom;
6. problemen vanwege het behoren tot een religieuze minderheid (Alawiet);
7. problemen met Hezbollah (en o.a. familieleden) vanwege politieke mening en uitingen;
8. problemen met de Libanese inlichtingendienst vanwege politieke uitingen.
3. Verweerder heeft het element onder (1) en (4) geloofwaardig geacht, maar onvoldoende zwaarwegend om tot verlening van een asielvergunning over te gaan. Verweerder heeft de overige elementen ongeloofwaardig geacht.
Externe geloofwaardigheidsindicatoren
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen externe geloofwaardigheidsindicatoren heeft betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van zijn asielrelaas. Verweerder heeft slechts één bron gebruikt, en daarbij is de macht van Hezbollah onderschat.
5. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het niet of weinig betrekken van externe geloofwaardigheidsindicatoren bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van een asielrelaas betekent namelijk niet per definitie dat verweerder zijn standpunt over de geloofwaardigheid van dat asielrelaas onvoldoende heeft gemotiveerd.1 Daarbij komt dat eiser niet heeft geconcretiseerd welke tegenwerpingen van verweerder volgens hem geen stand kunnen houden omdat deze zouden moeten worden gerelateerd aan externe geloofwaardigheidsindicatoren. Voor zover eiser heeft willen aanvoeren dat het door hem ingediende artikel ‘Managing Lebanon’s Coumpounding Crises’ van de International Crisis Group een externe bron is die verweerder bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van eisers asielrelaas had moeten betrekken, is de rechtbank van oordeel dat dit betoog niet slaagt. Eiser heeft namelijk niet geconcretiseerd waarom de informatie in dit artikel maakt dat het standpunt van verweerder over de ongeloofwaardigheid van zijn asielrelaas onjuist is.
Forensisch medisch onderzoek en IMMO-rapportage
6. Eiser heeft gesteld dat verweerder in strijd heeft gehandeld met werkinstructie 2016/14 door geen forensisch medisch onderzoek (FMO) op te starten. Uit deze werkinstructie blijkt namelijk dat geen FMO wordt opgestart indien er sprake is van dusdanig sterk ongeloofwaardige verklaringen, dat voorzienbaar is dat de uitkomsten van een FMO niet tot een ander, positief, oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas zullen leiden. Deze omstandigheden doen zich niet voor, want de verklaringen van eiser zijn niet ongeloofwaardig en er zijn 84 pagina’s aan verklaringen. Eiser heeft verder gesteld dat verweerder hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om een medisch onderzoek uit te laten voeren door IMMO, zodat de rapportage hierover door verweerder kan worden betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van zijn asielrelaas. Eiser wijst in dit verband op de notitie ‘Ensuring torture victims’ rights in the global compact’ van IRCT en stelt dat bij slachtoffers van marteling extra voorzichtigheid geboden is en rekening moet worden gehouden met eventuele kwetsbaarheden.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gehouden was om een FMO op te starten. In werkinstructie 2016/14 staat namelijk dat een FMO wordt opgestart indien verweerder dit van belang acht voor de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en de vraag of de aanvraag ingewilligd of afgewezen wordt. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over de gestelde oorzaak van zijn medische klachten (de marteling) ongeloofwaardig zijn en dat een FMO niet tot een andere uitkomst over de geloofwaardigheid kan leiden. De enkele stelling van eiser dat zijn verklaringen niet ongeloofwaardig zijn, is onvoldoende om het standpunt
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3652.
van verweerder te betwisten. Voor zover eiser heeft willen aanvoeren dat geen sprake is van sterk ongeloofwaardige verklaringen, dat gelet op het aantal pagina’s aan verklaringen ook geen sprake is van zeer summiere verklaringen en dat verweerder daarom gehouden is om wel een FMO op te starten, is de rechtbank van oordeel dat dit betoog niet slaagt. In werkinstructie 2016/14 staat immers dat een FMO
in ieder gevalniet relevant is indien sprake is van dusdanig sterk ongeloofwaardige verklaringen, dat voorzienbaar is dat de uitkomsten van een FMO niet tot een ander, positief, oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas zullen leiden. Dit betekent dus niet dat in alle gevallen waarin geen sprake is van
sterkongeloofwaardige of summiere verklaringen, per definitie wel een FMO moet worden opgestart. Verweerder heeft zich verder in het bestreden besluit voor wat betreft de door eiser gestelde psychische klachten niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat in verband hiermee ook geen aanleiding bestaat om een FMO op te starten, omdat eiser de gestelde klachten niet conform paragraaf C1/4.4.4 van de Vc met medische stukken heeft onderbouwd.
8. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat verweerder niet gehouden was om eiser naar aanleiding van zijn zienswijze in de gelegenheid te stellen om een medisch onderzoek door IMMO te laten uitvoeren alvorens op de asielaanvraag van eiser te beslissen.
Uit alinea 7 volgt immers dat het standpunt van verweerder, dat de uitkomst van een FMO niet relevant is voor de geloofwaardigheidsbeoordeling van eisers asielrelaas, stand houdt. Verweerder heeft dan ook geen reden om aan te nemen dat een rapportage van het IMMO wel relevant zou kunnen zijn voor deze geloofwaardigheidsbeoordeling. De verwijzing door eiser naar het artikel van IRCT maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De passage die eiser uit dit artikel heeft geciteerd ziet namelijk op geloofwaardigheidsbeoordeling bij individuen met psychologisch trauma. Zoals al geoordeeld in overweging 7, heeft eiser echter op geen enkele manier met medische stukken onderbouwd dat er bij hem sprake is van psychologisch trauma. Voor zover eiser heeft willen aanvoeren dat een IMMO- rapportage nu juist nodig is om aan te tonen dat er bij hem sprake is van psychologisch trauma en dat dit effect heeft gehad op zijn vermogen om verklaringen af te leggen, volgt de rechtbank deze stelling niet. De rechtbank ziet namelijk niet in dat eiser geen enkele, minder verstrekkende, mogelijkheid heeft gehad om (een begin van) bewijs te leveren omtrent zijn gestelde psychische toestand.
Verklaringen 1F-gehoor
9. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op zijn stellingen in de zienswijze dat een 1F-gehoor alleen zin heeft indien hij als vluchteling zou worden erkend en dat verweerder de door eiser tijdens het 1F-gehoor afgelegde verklaringen ten onrechte niet heeft betrokken in de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling.
10. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe dat het niet de taak is van verweerder om te antwoorden op ieder punt dat namens een vreemdeling in de zienswijze wordt opgeworpen, zonder zich rekenschap te geven van de vraag of dat punt relevant is voor de juridische beoordeling van de zaak. De vraag of het op een bepaald moment ‘zin heeft’ om een 1F-gehoor te houden, ligt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel enkel voor bij verweerder. Het is immers aan verweerder om het besluitvormingsproces in te richten, binnen de daarvoor bestaande kaders. De rechtbank ziet niet in dat deze stelling van eiser relevant is voor de juridische beoordeling van zijn zaak.
Dit ligt anders voor eisers stelling dat verweerder de door hem tijdens het 1F-gehoor afgelegde verklaringen ten onrechte niet heeft betrokken in de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. Of verweerder alle door eiser afgelegde verklaringen heeft betrokken in de besluitvorming is immers wel degelijk van belang voor de vraag of het oordeel van verweerder over de geloofwaardigheid zorgvuldig tot stand is gekomen. Echter, hoewel de rechtbank ziet dat verweerder in het bestreden besluit niet expliciet in is gegaan op deze stelling van eiser, heeft verweerder in het bestreden besluit onder het kopje ‘ontstaan en verloop van de procedure’ wel vermeld dat er een 1F-gehoor heeft plaatsgevonden en dat hierop correcties en aanvullingen zijn ingediend. De rechtbank acht dit in het onderhavige geval voldoende, nu eiser in zijn zienswijze heeft volstaan met de enkele opmerking dat de verklaringen uit het 1F-gehoor niet zijn betrokken, zonder te concretiseren welke verklaringen uit dat gehoor hij dan mist bij de geloofwaardigheids- beoordeling door verweerder, die een ander licht kunnen werpen op het standpunt van verweerder over de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas zoals in het voornemen uiteengezet.
Ter zitting heeft eiser die concretisering alsnog gegeven. Hij heeft erop gewezen dat hij tijdens het 1F-gehoor heeft verteld waarom hij het leger in is gegaan. Hij wilde namelijk niet meedoen aan de burgeroorlog. Toen eiser het leger in ging was hij nog jong. In de periode dat hij in het leger zat, heeft hij zich ontwikkeld en politieke ideeën gekregen. Eiser acht deze verklaring relevant in het kader van de geloofwaardigheid van zijn vrees voor Hezbollah. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze verklaringen van eiser voldoende in de geloofwaardigheidsbeoordeling heeft betrokken, omdat eiser deze verklaringen ook al tijdens het nader gehoor heeft afgelegd. Eiser heeft ter zitting verder niet geconcretiseerd waarom deze specifieke verklaring uit het 1F-gehoor maakt dat het standpunt van verweerder over de geloofwaardigheid van de gestelde problemen met Hezbollah geen stand kan houden.
Samenhang problemen Hezbollah en Libanese inlichtingendienst
12. Eiser heeft gesteld dat verweerder in strijd met werkinstructie 2014/10 zijn verklaringen over zijn problemen met Hezbollah en de Libanese inlichtingendienst niet (kenbaar) in onderlinge samenhang heeft beoordeeld.
13. Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft in het verweerschrift niet ten onrechte aangevoerd dat de verklaringen van eiser over zijn problemen met Hezbollah en de Libanese inlichtingendienst blijkens het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen wel degelijk in onderlinge samenhang zijn beoordeeld. Verweerder heeft mogen verwijzen naar pagina 8, tweede alinea, van het voornemen, waarin verweerder het standpunt inneemt dat niet valt in te zien waarom eiser, nadat Hezbollah op de hoogte kwam van zijn activiteiten en de inlichtingendienst hem had opgepakt, het risico heeft genomen om alleen verder te gaan met zijn facebook- en twitteraccount. Verweerder heeft ook mogen verwijzen naar pagina 9, tweede en zesde alinea, van het voornemen, waarin verweerder het standpunt inneemt dat eiser wisselend heeft verklaard over de eerste keer dat hij werd aangehouden door de inlichtingendienst in 2018 of 2019, nadat Hezbollah op de hoogte kwam van de door hem geuite kritiek. Eiser heeft het standpunt van verweerder in het verweerschrift ter zitting niet meer bestreden.
Facebook
15. Eiser heeft verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 28 januari 20222. Eiser heeft aangevoerd dat uit deze uitspraak blijkt dat verweerder geen onderzoek kan verrichten op facebook, terwijl verweerder dat in de zaak van eiser wel gedaan heeft.
16. De rechtbank is van oordeel dat de verwijzing door eiser naar de door hem genoemde uitspraak hem niet kan helpen, omdat deze uitspraak niet relevant is voor zijn zaak. In de genoemde uitspraak ging het immers om de vraag of verweerder onderzoek kon doen naar de juistheid van de stelling van de betreffende vreemdeling dat hij in eerste instantie berichten op facebook had geplaatst onder zijn eigen naam en dat hij later de gebruikersnaam van hetzelfde account heeft veranderd, waarmee ook de naam van zijn eerdere berichten is veranderd. Gesteld noch gebleken is dat deze situatie zich bij eiser voordoet.
Voor zover eiser heeft willen aanvoeren dat verweerder onzorgvuldig onderzoek heeft verricht op facebook, is de rechtbank van oordeel dat die stelling niet slaagt.
Verweerder heeft eiser tijdens het nader gehoor gevraagd naar de naam van zijn facebookaccount. Eiser heeft daarop de naam gegeven van zijn oude account en van zijn nieuwe, persoonlijke pagina. Verweerder heeft vervolgens in het voornemen kenbaar gemaakt dat onderzoek is verricht op facebook naar de twee door eiser opgegeven namen, maar dat niets is gevonden. Bij deze stand van zaken had het op de weg van eiser gelegen om aannemelijk te maken dat hij actief is (geweest) op facebook. Dat eiser ter zitting heeft gesteld dat hij nog steeds actief is op facebook en dat hij ter plekke zijn account kan laten zien, acht de rechtbank te laat om nog bij de beoordeling te betrekken. De rechtbank ziet niet in waarom eiser niet al bij de zienswijze of bij de gronden van beroep stukken had kunnen indienen ter onderbouwing van zijn facebookaccount(s) en de hierop door hem verrichte activiteiten.
Video’s, foto’s en screenshots van bedreigingen
17. Eiser heeft aangevoerd dat het standpunt van verweerder, dat geen waarde kan worden gehecht aan de twee door hem ontvangen video’s waarin hij bedreigd wordt, onvoldoende is gemotiveerd. Juist eisers vrijlating, door de tussenkomst van zijn broers, en de voortzetting van zijn activiteiten daarna, is een reden voor zijn ooms en broers, die bij Hezbollah zijn aangesloten, om een daad te stellen in Hezbollah-verband. Op de video’s is duidelijk te zien dat eiser bedreigd wordt en zijn naam wordt genoemd. Eiser heeft verder in beroep foto’s overgelegd van zijn oom en screenshots van door hem ontvangen bedreigingen.
18. De rechtbank stelt voorop dat verweerder de door eiser afgelegde verklaringen over
zijn problemen met Hezbollah en de inlichtingendienst ongeloofwaardig heeft geacht. Uit de alinea’s 4 tot en met 14 van deze uitspraak volgt dat dit standpunt van verweerder stand houdt. Dit betekent dat ook het standpunt van verweerder, dat de verklaringen van eiser over de video’s inconsistent en ongerijmd zijn, stand houdt. Verweerder heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat het vreemd is dat eiser de video, die hij tijdens het nader gehoor aan verweerder heeft getoond, niet rechtstreeks van zijn broers heeft gekregen en dat het vreemd is dat hij deze video pas in 2020 heeft gekregen, terwijl deze volgens de zienswijze al in 2019 is gecreëerd. Eiser heeft deze tegenwerpingen van verweerder niet concreet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij deze stand van zaken aan de video’s niet die
2 Zaaknummer NL21.12077.
waarde heeft hoeven toekennen die eiser daaraan toegekend wenst te zien. De door eiser ingediende foto’s en de screenshots van bedreigingen doen aan dit oordeel van de rechtbank niet af. Verweerder heeft niet ten onrechte aangevoerd dat uit de door eiser ingediende foto’s nog niet blijkt dat dit zijn oom is. Verweerder heeft ook niet ten onrechte aangevoerd dat uit de screenshots van de bedreigingen niet blijkt dat deze afkomstig zijn van eisers oom of van leden van Hezbollah, en ook niet dat eiser, vanwege de door hem gestelde reden, door hen wordt bedreigd.
Bekering
19. Eiser heeft gesteld dat hij onlangs is gedoopt en heeft een certificaat van 20 februari 2022 voor het afronden van een Bijbelstudie overgelegd.
20. De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting desgevraagd uitdrukkelijk heeft bevestigd dat zijn bekering niet ten grondslag ligt aan zijn asielrelaas en dat hij hierover dus geen oordeel wenst te verkrijgen van de rechtbank. De rechtbank laat de stellingen van eiser over de doop en de Bijbelstudie daarom onbesproken.
Conclusie
21. Het beroep is ongegrond.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 juni 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.