In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische asielzoeker, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had op 3 december 2021 een verblijfsvergunning asiel verleend, maar de eiser was het niet eens met de vaststelling van zijn geboortedatum en nationaliteit. Eiser stelde dat hij geboren was op 25 augustus 2004 en dat hij staatloos was, terwijl de Staatssecretaris uitging van een geboortedatum van 25 augustus 2000 en de Syrische nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de geboortedatum van eiser niet werd gevolgd en dat de vaststelling van de Syrische nationaliteit niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere motiveringsgebreken in acht genomen moesten worden. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.518,00.