ECLI:NL:RBDHA:2022:13183

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
NL22.18888
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en heroverweging van ingangsdatum asielvergunning na eerdere afwijzingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die eerder meerdere keren was afgewezen. Eiser, geboren in Iran, heeft in het verleden asiel aangevraagd op basis van zijn activiteiten voor de Komala-partij, wat hem in Iran in gevaar zou brengen. Na een eerdere afwijzing van zijn asielaanvraag heeft hij een nieuwe aanvraag ingediend, waarbij hij een Iraans vonnis overlegde dat zijn veroordeling bevestigde. De rechtbank oordeelde dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag niet zorgvuldig was, omdat verweerder geen onderzoek had gedaan naar het overgelegde vonnis. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de ingangsdatum van de asielvergunning vastgesteld op 6 juli 2011, in plaats van de eerder vastgestelde datum van 9 december 2020. De rechtbank heeft ook verweerder veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan eiser, die op € 1.518,- zijn vastgesteld. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert en is openbaar gemaakt op 8 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18888

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.E.M. Later),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

ProcesverloopBij besluit van 23 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Iraanse nationaliteit.
2. Op 6 juli 2011 heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij actief is voor de Komala-partij en dat hij daarom gezocht wordt door de Iraanse autoriteiten.
3. Aanvankelijk heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen. Het daartegen door eiser ingestelde beroep is uiteindelijk ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser viermaal een opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze aanvragen zijn ook allemaal afgewezen en de daartegen door eiser ingestelde beroepen zijn ongegrond verklaard.
4. Op 9 december 2020 heeft eiser zijn vijfde opvolgende, in totaal zesde, asielaanvraag ingediend. Bij deze aanvraag heeft hij onder meer een kopie van een Iraans vonnis overgelegd waaruit blijkt dat hij in Iran is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien jaren vanwege drie aanklachten in relatie tot zijn lidmaatschap en activiteiten voor de Komala-partij. Bij besluit van 1 november 2022 heeft verweerder deze asielaanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 19 mei 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:5962, heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het daartegen door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 november 2022 vernietigd, en verweerder opgedragen om opnieuw op de asielaanvraag van eiser te beslissen. In deze uitspraak is geoordeeld dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar het door eiser overgelegde vonnis en dat mede daarom niet onverkort kan worden vastgehouden aan het geloofwaardigheidsoordeel over de eerste asielaanvraag. Deze uitspraak staat in rechte vast.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag alsnog ingewilligd en aan eiser een asielvergunning verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, geldig van 9 december 2020 tot 9 december 2025. Eiser voert daartegen aan dat verweerder de ingangsdatum van deze vergunning ten onrechte heeft gesteld op de datum van de laatste opvolgende asielaanvraag aangezien duidelijk is geworden dat hij vanaf zijn eerste asielaanvraag recht had op een asielvergunning.
6. In het verweerschrift heeft verweerder meegedeeld dat het bestreden besluit gebrekkig is omdat niet is onderkend dat eiser in het kader van zijn laatste opvolgende asielaanvraag ook een verzoek om heroverweging heeft gedaan. Daarnaast heeft verweerder verzocht om aanhouding omdat hij een aanvullend besluit wil nemen. De rechtbank heeft de zitting laten doorgaan om zowel de gronden van beroep als het verweerschrift met partijen te bespreken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1430, blijkt het volgende. Als een vreemdeling enkel een opvolgende asielaanvraag indient, geldt als uitgangspunt dat de inwilliging ingaat op de datum van ontvangst van de opvolgende asielaanvraag. Als een vreemdeling echter (tevens) een verzoek om bestuurlijke heroverweging van een afwijzing van een eerdere asielaanvraag doet, moet verweerder de ingangsdatum van de inwilliging afstemmen op de datum waarop de vreemdeling aan alle vereisten voldoet.
8. Gelet op de gronden van beroep, het verweerschrift en het verhandelde ter zitting, is niet in geschil dat eiser in het kader van zijn laatste opvolgende asielaanvraag een verzoek om heroverweging van de eerdere afwijzing heeft gedaan en dat verweerder dat verzoek niet heeft onderkend. Dit leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond.
9. De bestuursrechter heeft de opdracht om een geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten (artikel 8:41a van de Awb). Eiser heeft de rechtbank verzocht om zelf de juiste ingangsdatum van zijn asielvergunning vast te stellen. Tijdens de zitting heeft verweerder meegedeeld dat hij het aan de rechtbank overlaat of hiertoe wordt overgegaan. Verweerder heeft desgevraagd geen standpunt ingenomen over de juiste ingangsdatum en gesteld dat een nieuw besluit daarvoor de geëigende weg is.
10. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1952, blijkt dat de mogelijkheid voor de bestuursrechter om zelf in de zaak te voorzien zich voordoet wanneer de overtuiging bestaat dat de uitkomst niet anders zal zijn als verweerder opnieuw beslist en deze uitkomst de toets aan het recht kan doorstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak van een dergelijke situatie sprake. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
11. De wijze waarop de juiste ingangsdatum van eisers asielvergunning moet worden bepaald is gelet op de hiervoor onder 7 aangehaalde vaste rechtspraak helder. Niet in geschil is dat het door eiser overgelegde Iraanse vonnis een nadere onderbouwing is van zijn asielrelaas zoals hij dat al in het kader van zijn eerste asielaanvraag naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank in de hiervoor genoemde uitspraak van 19 mei 2022 staat in rechte vast en luidt dat gelet op dit vonnis niet langer kan worden uitgegaan van de oorspronkelijke geloofwaardigheidsbeoordeling in het kader van eisers eerste asielaanvraag. Hieruit volgt dat eiser al bij zijn eerste asielaanvraag voldeed aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een asielvergunning.
12. Gelet hierop zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij de ingangsdatum is bepaald op 9 december 2020, het vernietigde gedeelte van het besluit herroepen, de juiste ingangsdatum van eisers asielvergunning bepalen op 6 juli 2011 en deze uitspraak in de plaats stellen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
13. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518,- bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de ingangsdatum van eisers asielvergunning is gesteld op 9 december 2020;
 herroept het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
 bepaalt dat 6 juli 2011 de ingangsdatum van eisers asielvergunning is;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ter hoogte van € 1.518,- (vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.