ECLI:NL:RBDHA:2022:13274

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
NL22.21037 en NL22.21038
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling is genomen. Eiser, een Eritrese nationaliteit, had op 11 maart 2022 zijn asielaanvraag ingediend en opgegeven dat zijn geboortedatum 2005 is. Echter, de autoriteiten in Italië hadden eiser eerder geregistreerd met een geboortedatum in 2000, wat leidde tot de conclusie dat hij meerderjarig was. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft op 17 november 2022 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in strijd met zijn eigen beleid heeft gehandeld door Nidos en Vluchtelingenwerk niet op de hoogte te stellen van de leeftijdsschouw. Dit zorgvuldigheidsgebrek heeft geleid tot benadeling van eiser, aangezien een leeftijdsschouw niet met terugwerkende kracht kan plaatsvinden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat de in Italië geregistreerde geboortedatum kon worden aangenomen, en dat eiser niet de mogelijkheid had gekregen om zijn minderjarigheid aan te tonen.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, omdat de uitspraak op het beroep voldoende was om de zaak te beslechten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.21037 (beroep) en NL22.21038 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer / voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser en verzoeker], eiser en verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. O.C. Bondam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. van Midden).

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen [1] .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft ook verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de voorlopige voorziening, op 17 november 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Eritrese nationaliteit. Hij heeft op 11 maart 2022 zijn asielaanvraag ingediend en heeft opgegeven dat zijn geboortedatum [geboortedag] 2005 is. De AVIM [2] en de IND hebben afzonderlijk een leeftijdsschouw verricht, waarbij de AVIM heeft geconcludeerd dat de vreemdeling evident minderjarig is en waarbij de IND juist heeft geconcludeerd dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd.
2. Vervolgens is gebleken dat eiser eerder in Italië is geregistreerd onder een andere naam, met als geboortedatum [geboortedag] 2000. Verweerder is daarom uitgegaan van de in Italië geregistreerde geboortedatum en acht de vreemdeling meerderjarig. Verweerder zag geen aanleiding om een leeftijdsonderzoek aan te bieden. Hij heeft de asielaanvraag daarom niet in behandeling genomen. Volgens hem is Italië verantwoordelijk voor de behandeling daarvan.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser voert aan dat zijn asielaanvraag ten onrechte is behandeld als die van een volwassene. De leeftijdsbepaling van eiser in Nederland is onzorgvuldig geweest, nu Nidos en Vluchtelingenwerk niet op de hoogte zijn gebracht van de schouw. Verder had verweerder niet zomaar uit kunnen gaan van de in Italië geregistreerde geboortedatum, nu de zorgvuldigheid van deze registratie door de Italiaanse autoriteiten twijfelachtig is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank overweegt dat uit de Werkinstructie 2018/19 blijkt dat Nidos en Vluchtelingenwerk door de IND op de hoogte gesteld worden van een te houden schouw. Uit het dossier is echter niet gebleken dat zij op de hoogte zijn gesteld, zodat de rechtbank het er voor houdt dat dit niet is gebeurd. Dit betekent dat verweerder in strijd met zijn eigen beleid heeft gehandeld. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een zorgvuldigheidsgebrek dat niet meer kan worden hersteld en waardoor eiser is benadeeld. Een leeftijdsschouw kan immers niet met terugwerkende kracht plaatsvinden. Er is dan ook geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen dan wel toepassing te geven aan artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. De rechtbank overweegt verder dat uit vaste rechtspraak [3] van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel van uit mag gaan dat de leeftijdsregistratie zorgvuldig heeft plaatsgevonden, zodat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de in Italië geregistreerde geboortedatum onjuist is. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij zich in Italië niet goed voelde en er een Soedanese vriend was die voor hem heeft getolkt, wat er toe heeft geleid dat er een onjuiste datum is genoteerd in Italië. Uit het resultaat van het onderzoek bij de Italiaanse autoriteiten blijkt verder dat eiser geen asielaanvraag in Italië heeft ingediend en dat er geen leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft ook geen navraag gedaan hoe de leeftijd van eiser in Italië is vastgesteld. Dit terwijl de AVIM juist heeft geconcludeerd dat eiser evident minderjarig is. Naar het oordeel van de rechtbank leiden deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, tot twijfel aan de juistheid van de in Italië registreerde geboortedatum van eiser.
5.1.
Gelet op het vorenstaande, en mede in het licht van de zorgplicht voor minderjarigen, is de rechtbank van oordeel dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat verweerder ook onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat van de in Italië geregistreerde leeftijd kon worden uitgegaan. De stelling van verweerder dat eiser geen documenten heeft overgelegd om zijn leeftijd te onderbouwen, acht de rechtbank in deze specifieke situatie onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden. Daarbij acht de rechtbank mede relevant dat in Eritrese nareiszaken is geoordeeld dat niet alle Eritreeërs een leeftijdsbewijs hebben [4] .
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Dit leidt tot een bedrag van € 1.518,-.
8. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draag verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3147.
4.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245.