ECLI:NL:RBDHA:2022:13279

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
NL22.21870
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardig asielrelaas en geen verplichting tot medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Libische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser had aangevoerd dat hij problemen had ondervonden in Libië na een confrontatie met de voorzitter van zijn sportclub en bedreigingen naar aanleiding van een Facebook-post. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig achtte, maar de gestelde problemen ongeloofwaardig vond. Eiser had tegenstrijdige verklaringen afgelegd en geen documentatie overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet verplicht was om een forensisch medisch onderzoek in te stellen, omdat het asielrelaas niet geloofwaardig was. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om zijn asielrelaas aannemelijk te maken en dat de vage en tegenstrijdige verklaringen van eiser niet voldoende waren om de aanvraag te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21870

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. van Midden).

ProcesverloopBij besluit van 21 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2022 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en in aanwezigheid van een tolk.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1993 en heeft de Libische nationaliteit. Eiser heeft aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd dat hij een confrontatie heeft gehad met de voorzitter van zijn sportclub en daardoor problemen heeft ondervonden in Libië. Daarnaast is hij bedreigd naar aanleiding van een facebook post.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
confrontatie met de voorzitter van de sportclub en de daaruit voortvloeiende problemen;
problemen vanwege etniciteit;
bedreigingen naar aanleiding van een facebook post.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser problemen heeft gehad vanwege zijn etniciteit. Verweerder heeft de confrontatie met de voorzitter van de sportclub en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder de bedreigingen naar aanleiding van een facebook post ongeloofwaardig geacht. Over deze twee elementen heeft eiser vaag, algemeen en tegenstrijdig verklaard. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft het asielrelaas van eiser ten onrechte niet geloofwaardig geacht. Voor zover er al van tegenstrijdigheden kan worden gesproken, zijn deze niet van doorslaggevende betekenis. Bovendien mag verweerder bij de beoordeling van het asielrelaas enkel putten uit het nader gehoor en mag verweerder eiser dus niet tegenwerpen dat hij bij zijn antecedentengehoor iets heeft verklaard dat tegenstrijdig zou zijn met latere verklaringen tijdens het nader gehoor. Verder had verweerder ook zelf onderzoek moeten doen naar de salafistische groepering en daarnaast had verweerder de verklaring van de moeder van eiser als afkomstig van betrouwbare bron moeten aanmerken. Tot slot was verweerder, gelet op artikel 18 van de Procedurerichtlijn, verplicht een forensisch medisch onderzoek (FMO) in te stellen naar de littekens van eiser.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Confrontatie met de voorzitter van de sportclub en de daaruit voortvloeiende problemen
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de gestelde confrontatie met de voorzitter van de sportclub en de daaruit voortvloeiende problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
4.1.
Verweerder heeft hiertoe allereerst mogen overwegen dat op basis van hetgeen eiser heeft verklaard redelijkerwijs onderbouwing van zijn verklaringen met documenten mocht worden verwacht. De gestelde problemen die aanleiding hebben gegeven voor vertrek hebben zich al jaren geleden afgespeeld en bovendien heeft eiser al eerder een asielprocedure doorlopen in Europa. Eiser mocht dus verondersteld op de hoogte te zijn van het belang van documenten ter staving van het asielrelaas. Gesteld noch anderszins is gebleken dat eiser een poging heeft gedaan om documentatie te vergaren.
4.2.
Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over essentiële aspecten van zijn asielrelaas. Zo heeft eiser tegenstrijdig verklaard over de periode dat hij in Tripoli en Zwara heeft verbleven en wanneer hij Libië heeft verlaten. Daarnaast heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij vaag en wisselend heeft verklaard over de confrontatie met de voorzitter. Hij heeft enerzijds verklaard dat hij hoopte dat de voorzitter niets zou weten van de praktijken van de salafisten [1] . Anderzijds heeft hij verklaard dat hij de voorzitter vóór de confrontatie had achtervolgd en al wist dat hij misbruik maakte van zijn geloof om zijn eigen doelen te bereiken [2] . Ook rijmt de verklaring dat hij geen verwachtingen had van de reactie van de voorzitter [3] niet met zijn latere verklaring dat hij zich ervan bewust was dat de confrontatie hem in gevaar kon brengen en dat hij dacht dat ze hem misschien vast zouden zetten. [4] Voorts heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde aanslag en detentie verband houden met de gestelde confrontatie met de voorzitter van de sportclub. Zo heeft eiser niet gezien wie de bom in zijn auto heeft gegooid en heeft hij verklaard dat er geen getuigen waren. Verder heeft hij verklaard dat er nooit tegen hem gezegd is waarom hij gevangen zat. Daarnaast heeft hij niet inzichtelijk gemaakt hoe de groepering wist waar en wanneer ze eiser moesten opwachten. Met de verklaring van eiser dat hij is verraden door zijn vrienden heeft hij dit niet inzichtelijk gemaakt. Hierover heeft verweerder kunnen overwegen dat dit enkel door de moeder is vernomen en dat zij niet kan worden aangemerkt als een objectieve bron, nu het een familielid is van eiser. Gelet hierop heeft verweerder niet de door eiser gewenste waarde hoeven hechten aan de verklaring van zijn moeder. Verder is hierbij van belang dat deze verklaring niet wordt ondersteund door andere vaststaande feiten en omstandigheden dan wel objectief verifieerbare gegevens.
4.3.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder de samenwerkingsplicht zou hebben geschonden omdat zij geen nader onderzoek heeft gedaan naar de salafistische groepering. Verweerder heeft de gestelde problemen van eiser met de salafistische groepering niet geloofwaardig bevonden, omdat eiser hier vaag en wisselend over heeft verklaard. Deze vage en wisselende verklaringen zien op de persoonlijke feiten en ervaringen van eiser. Nader onderzoek naar de salafistische groepering zou hier niet aan afdoen. Bovendien is het aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. De beroepsgrond slaagt aldus niet.
4.4.
Het door eiser in beroep overgelegde vertaalde aanhoudingsbevel, maakt het voorgaande niet anders. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat eiser geen goede verklaring heeft gegeven voor de late indiening van het stuk, terwijl eiser door zijn vorige asielaanvragen had kunnen weten dat dit stuk van belang wordt geacht. Voorts heeft verweerder het vreemd kunnen vinden dat het bevel is afgegeven terwijl eiser al in detentie zat. Verder wordt in het document niet de reden vermeld van het arrestatiebevel. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in het arrestatiebevel dan ook geen reden hoeven zien om de verklaringen van eiser wel geloofwaardig te achten.
4.5.
Nu verweerder het asielrelaas al op grond van vorenstaande tijdens het nader gehoor afgelegde verklaringen ongeloofwaardig heeft kunnen achten, behoeft de stelling dat verweerder ten onrechte gebruikt heeft gemaakt van de verklaringen van eiser in zijn antecedentenverklaring en/of het aanmeld- en eerste gehoor geen bespreking.
Bedreigingen naar aanleiding van een facebook post
5. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder de bedreigingen naar aanleiding van de Facebook post niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. Verweerder heeft hiertoe mogen overwegen dat eiser de facebook post en de bedreigingen niet heeft overgelegd. Verder heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt door wie hij bedreigd is. De enkele verklaring dat dit zou zijn geweest door mensen die werken binnen verschillende veiligheidsinstanties heeft verweerder als vaag en algemeen mogen bestempelen.
Instellen van medisch onderzoek
6. Nu verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser vaag, tegenstrijdig en ongeloofwaardig heeft verklaard, heeft verweerder, in redelijkheid kunnen afzien van het instellen van een FMO (zie ook de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 7 juni 2022 [5] ).
Wat is de conclusie?
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het asielrelaas niet kan leiden tot verlening van een verblijfsvergunning asiel.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr.C.M. van den Berg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Nader gehoor, pagina 14.
2.Nader gehoor, pagina 14.
3.Nader gehoor, pagina 14.
4.Nader gehoor, pagina 15.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1584, rechtsoverweging 6.1.