ECLI:NL:RBDHA:2022:13289

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
NL22.23876
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een minderjarige vreemdeling en de onderzoeksplicht van de overheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een minderjarige vreemdeling, eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had op 21 november 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 2 december 2022, die via telehoren werd gehouden, heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl de gemachtigde van verweerder de rechtbank in Groningen vertegenwoordigde.

De rechtbank heeft overwogen dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de gestelde minderjarigheid van eiser. Eiser had aangevoerd dat hij als minderjarig moet worden aangemerkt, maar verweerder had gesteld dat eiser meerderjarig was omdat hij niet had meegewerkt aan een aangeboden leeftijdsonderzoek. De rechtbank oordeelde dat het niet voldoende is om de meerderjarigheid van eiser te baseren op het feit dat hij niet is verschenen bij het leeftijdsonderzoek. De rechtbank benadrukte dat de overheid een onderzoeksplicht heeft, vooral in het geval van kwetsbare groepen zoals minderjarige vreemdelingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de maatregel van bewaring onrechtmatig verklaard en bevolen dat deze per 6 december 2022 wordt opgeheven. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.500,- aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, en zijn de proceskosten vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23876

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2022 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. Tevens is daar een tolk verschenen. Verweerder heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2. Eiser voert allereerst aan dat hij als minderjarig moet worden aangemerkt.
Weliswaar is eiser in het kader van de asielprocedure, na niet te zijn verschenen bij het
leeftijdsonderzoek, als meerderjarig aangemerkt, maar het voert te ver om deze ‘fictieve’ meerderjarigheid zonder onderzoek in het kader van de bewaring tegen te werpen. Eiser wijst op het feit dat hij minderjarig oogt en dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat hij is veroordeeld tot 6 weken jeugddetentie, wat een straf is voor minderjarigen. Daarnaast geeft eiser aan dat hij een fotokopie van zijn officiële identiteitsdocumenten heeft overhandigd. Om zijn officiële documenten te kunnen overhandigen moet hij in contact komen met zijn tante in Marokko. Volgens eiser is dit niet mogelijk vanuit vreemdelingendetentie. Ten aanzien van de gronden voert eiser aan dat de zware gronden 3d en 3e ten onrechte aan de maateregel ten grondslag zijn gelegd. De zware grond 3e is niet aangekruist op de maatregel van bewaring en de motivering is onduidelijk, aldus eiser. Verder heeft de rechtbank in zijn uitspraak van reeds geoordeeld dat de zware grond 3d niet aan eiser kan worden tegengeworpen. Tot slot voert eiser aan dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan eiser een leeftijdsonderzoek is aangeboden in het kader van zijn asielaanvraag en dat daarbij ook duidelijk is uitgelegd dat eiser als meerderjarig zal worden aangemerkt indien hij daar niet aan meewerkt. Als eiser zijn minderjarigheid wil aantonen dan kan dit met authentieke documenten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zichzelf in deze bewijspositie heeft gebracht door niet mee te werken aan het aangeboden leeftijdsonderzoek. In deze bewaringsprocedure wordt uitgegaan van de leeftijd die is vastgesteld in de asielprocedure en waar alle systemen op zijn aangepast. Eiser is, al dan niet met hulp van zijn gemachtigden, meerdere malen in de gelegenheid gesteld om documenten in te brengen, maar er worden door eiser op dit punt geen inspanningen verricht. Verweerder verricht voldoende inspanningen. Er is een laissez-passer aangevraagd, waarbij verweerder eisers identiteit en leeftijd boven water wil krijgen. Tot slot geeft verweerder aan dat geen lichter middel kan worden toegepast. Verweerder stelt tijdens strafrechtelijke detentie van alles te hebben geprobeerd om bewaring te voorkomen, maar eiser heeft meerdere keren aangeven niet te willen meewerken aan een terugkeer naar Marokko.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Uit het arrest van 8 november 2022 van het Hof van Justitie van de Europese Unie [2] volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst.
4.2.
De rechtbank is thans van oordeel dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de gestelde minderjarigheid van eiser en overweegt daartoe als volgt.
4.3.
Omdat het opleggen van een bewaringsmaatregel een bezwarend besluit is, heeft verweerder de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de vereisten voor de bewaring is voldaan. Het is dus aan verweerder om voorafgaand aan de inbewaringstelling onderzoek te verrichten naar de voor de bewaring relevante feiten. Ten aanzien van minderjarige vreemdelingen geldt dat er aanvullende eisen worden gesteld aan de inbewaringstelling. Minderjarigen zijn kwetsbare personen zoals bedoeld in de Terugkeerrichtlijn [3] . In artikel 17 van de Terugkeerrichtlijn is onder meer bepaald dat niet-begeleide minderjarigen slechts in laatste instantie en voor een zo kort mogelijke periode in bewaring worden gesteld. Ook dienen niet-begeleide minderjarigen zoveel mogelijk te worden ondergebracht in inrichtingen met personeel en faciliteiten die zijn afgestemd op de noden van personen van hun leeftijd. Het beleid van verweerder met betrekking tot de bewaring van minderjarigen staat omschreven in paragraaf A5/2.4 van de Vc [4] . Een alleenstaande vreemdeling kan alleen in het uiterste geval en bij zwaarwegende belangen in bewaring worden gesteld.
4.4.
In paragraaf A2/3 van de Vc staat omschreven welke procedure verweerder doorloopt voordat hij een maatregel van bewaring oplegt. In de paragraaf ‘onderzoek en identiteit en verblijfsstatus’ is omschreven dat verweerder voor het opleggen van een maatregel van bewaring, als er onduidelijkheid bestaat over de identiteit en verblijfsstatus van de vreemdeling, onderzoek verricht en onderdeel van dat onderzoek kan zijn dat een leeftijdsschouw plaatsvindt. Verweerder verricht deze leeftijdsschouw als een vreemdeling stelt minderjarig te zijn, maar dat niet met bewijsmiddelen kan onderbouwen. Nu eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft gesteld dat hij minderjarig, is de rechtbank van oordeel dat het beleid in paragraaf A2/3 van toepassing is op de situatie van eiser. Het beleid van verweerder met betrekking tot een leeftijdsonderzoek in het kader van de asielprocedure is niet ook van toepassing op de bewaringsprocedure. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de ABRvS [5] van 18 november 2022 [6] .
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het geval van eiser ten onrechte heeft nagelaten voorafgaand aan de inbewaringstelling onderzoek naar de leeftijd van eiser te verrichten. Eiser is weliswaar in het kader van zijn asielaanvraag een leeftijdsonderzoek aangeboden, maar dat onderzoek is uiteindelijk niet uitgevoerd omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Verweerder heeft daarom in de asielprocedure van eiser tot uitgangspunt genomen dat eiser meerderjarig is. Verweerder stelt dat de meerderjarigheid van eiser daarmee ook in het kader van vreemdelingenbewaring tot uitgangspunt kan worden genomen, mede omdat eiser in de anderhalf jaar tijd dat hij in Nederland verblijft geen inspanningen heeft verricht om zijn minderjarigheid met documenten te onderbouwen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in het kader van het opleggen van een inbewaringstelling evenwel een eigen, zelfstandige, verplichting om onderzoek te doen naar de leeftijd van eiser. De rechtbank acht daarbij van belang dat een minderjarige vreemdeling een kwetsbaar persoon is die niet zonder meer in een inrichting voor volwassenen kan worden ondergebracht. Het beleid over leeftijdsonderzoek in het kader van de asielprocedure is bovendien niet van overeenkomstige toepassing op de bewaringsprocedure. Verweerder heeft in het geval van eiser onvoldoende onderzoek verricht naar de leeftijd van eiser. Daartoe is van belang dat eiser van meet af aan in zijn contact met de autoriteiten gesteld heeft minderjarig te zijn en eiser dat voorafgaand aan de inbewaringstelling in het gehoor opnieuw naar voren heeft gebracht. Hij heeft daarnaast voorafgaand aan de inbewaringstelling een kopie van een document getoond waaruit volgens eiser blijkt dat hij minderjarig is. Dat een fotokopie onvoldoende is om uit te gaan van de minderjarigheid, zoals verweerder terecht stelt, ontslaat verweerder niet van zijn onderzoeksplicht.
4.6.
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en is de maatregel van bewaring vanaf het moment van opleggen onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 6 december 2022.
4.7.
De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
4.8.
Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 15 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 15 x € l00,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.500,-.
4.9.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en l punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van€ 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 6 december 2022;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.500,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.ECLI:EU:C:2022:858
3.Richtlijn 2008/115/EG
4.Vreemdelingencirculaire 2000
5.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State