In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een minderjarige vreemdeling, eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had op 21 november 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 2 december 2022, die via telehoren werd gehouden, heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl de gemachtigde van verweerder de rechtbank in Groningen vertegenwoordigde.
De rechtbank heeft overwogen dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de gestelde minderjarigheid van eiser. Eiser had aangevoerd dat hij als minderjarig moet worden aangemerkt, maar verweerder had gesteld dat eiser meerderjarig was omdat hij niet had meegewerkt aan een aangeboden leeftijdsonderzoek. De rechtbank oordeelde dat het niet voldoende is om de meerderjarigheid van eiser te baseren op het feit dat hij niet is verschenen bij het leeftijdsonderzoek. De rechtbank benadrukte dat de overheid een onderzoeksplicht heeft, vooral in het geval van kwetsbare groepen zoals minderjarige vreemdelingen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de maatregel van bewaring onrechtmatig verklaard en bevolen dat deze per 6 december 2022 wordt opgeheven. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.500,- aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, en zijn de proceskosten vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.