ECLI:NL:RBDHA:2022:1336

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
NL22.795
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel voor Marokkaanse eiser op grond van niet-ontvankelijkheid en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse man, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de eiser op 18 januari 2022 de woonruimte van het COA had verlaten en met onbekende bestemming was vertrokken. Ondanks het feit dat de eiser niet op de zitting aanwezig was, concludeerde de rechtbank dat hij nog steeds belang had bij de beoordeling van zijn beroep.

De rechtbank heeft de relevante asielmotieven van de eiser onderzocht, waaronder incidenten van geweld in Marokko. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser over deze incidenten geloofwaardig waren, maar dat deze niet voldoende waren om aan te tonen dat Marokko niet als veilig land van herkomst kon worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij een gefundeerde vrees had om opnieuw slachtoffer te worden van geweld, en dat de aanvraag terecht was afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.795
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

ProcesverloopBij besluit van 17 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.796, op 11 februari 2022 op zitting behandeld. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. Verweerder heeft zich op – primair – op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, naar aanleiding van een melding van het COA, DT&V en de vreemdelingenpolitie dat eiser op 18 januari 2022 de woonruimte van het COA zelfstandig heeft verlaten en met onbekende bestemming is vertrokken.
Niet in geschil is dat eiser op 18 januari 2022 de woonruimte van het COA heeft verlaten en met voor verweerder onbekende bestemming is vertrokken. Eisers gemachtigde heeft de rechtbank op 3 februari 2022 schriftelijk bericht in reactie op verweerders MOB-melding, dat eiser in Amsterdam verblijft en dat eiser op 1 februari 2022 nog via mail contact heeft gezocht met de gemachtigde. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen en leidt hieruit af dat eiser nog altijd internationale bescherming wenst in Nederland. Gelet hierop wordt aangenomen dat eiser belang heeft bij de beoordeling van het beroep.
Het beroep is daarom ontvankelijk.
2. Verweerder heeft aan de hand van eisers verklaringen de relevante asielmotieven geïnventariseerd en deze geloofwaardig bevonden. Gevolgd wordt door verweerder dat eiser, op een niet nader aangeduid tijdstip, in Marokko is aangereden door een automobilist en dat hij in mei of juni 2016 door drie mannen is aangevallen met een mes, nadat hij een meisje had aangesproken.
In de zienswijze stelt eiser dat niet deze twee incidenten, maar juist twee andere elementen als relevant moeten worden onderscheiden. Eiser zou maatschappelijke gevolgen hebben te vrezen, omdat hij zou hebben gefigureerd in een film waarvan hij later te horen heeft gekregen dat dit een pornofilm was. Daarnaast stelt hij op een ochtend te zijn ontwaakt in zijn ouderlijk huis terwijl zijn lichaam onder de krassen en wonden zat.
Voor zover eiser in zijn aanvullend beroepschrift stelt dat deze laatste gebeurtenis de hoofdreden voor vertrek uit Marokko was, heeft verweerder er terecht op gewezen dat niet valt in te zien waarom eiser dit niet al tijdens zijn gehoor naar voren heeft gebracht.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit verder gemotiveerd waarom eisers verklaringen over de in de zienswijze centraal gestelde gebeurtenissen evenmin leiden tot aannemelijke vrees en de noodzaak van asielrechtelijke bescherming.
Verweerder heeft daarbij terecht geconcludeerd dat deze gebeurtenissen niet leiden tot de noodzaak van internationale bescherming omdat Marokko is te beschouwen als een veilig land van herkomst. Eiser betwist de geldigheid van de aanwijzing als zodanig van Marokko niet. Verder is niet in geschil dat eiser niet behoort tot de categorieën van personen die van deze aanwijzing zijn uitgezonderd.
4. De enkele stelling in beroep dat de algemene veiligheid in Marokko genuanceerd anders moet worden bezien, is onvoldoende voor de conclusie dat Marokko voor eiser niet kan worden gezien als veilig land van herkomst. Verweerder heeft ook overigens terecht geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko voor hem persoonlijk niet veilig is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een gefundeerde vrees heeft opnieuw slachtoffer te worden van geweld waartegen de Marokkaanse autoriteiten hem niet kunnen of willen beschermen.
5. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2022 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.