ECLI:NL:RBDHA:2022:13397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
NL22.23576 en NL22.23585
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod met maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een geschil tussen een Marokkaanse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod, beide opgelegd op 24 oktober 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor het terugkeerbesluit niet in geschil zijn en dat de eiser geen rechtmatig verblijf heeft na de intrekking van zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft de beroepen op 30 november 2022 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank overweegt dat de omstandigheden die de eiser aanvoert, zoals de ziekte van zijn vader in Spanje, onvoldoende zijn om van het inreisverbod af te zien. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd, omdat er een risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.23576 en NL22.23585

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Martens),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2022 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (het bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Dahman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Het bestreden besluit 1 (terugkeerbesluit en inreisverbod)
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat de gronden die door verweerder aan het terugkeerbesluit ten grondslag zijn gelegd niet in geschil zijn. De rechtbank dient er daarom vanuit te gaan dat het terugkeerbesluit in beginsel terecht is uitgevaardigd.
3. Eiser voert aan dat verweerder had moeten afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod, omdat eiser te kennen heeft gegeven naar Spanje te willen gaan om zich aldaar te voegen bij zijn vader. Eisers vader is ziek en het is voor eiser momenteel onbekend hoe het met zijn vader gesteld is, omdat hij geen contact met hem kan krijgen. Eiser stelt ook gewerkt te hebben in Spanje. Door het uitvaardigen van een inreisverbod kan eiser zich ook niet ontfermen over zijn vader en niet meer werken.
4. Op grond van artikel 11, tweede en derde lid, Terugkeerrichtlijn dient de duur van het inreisverbod te worden bepaald volgens alle relevante omstandigheden van het individuele geval en in individuele gevallen kunnen de lidstaten om humanitaire of andere redenen afzien van een inreisverbod. Op grond van artikel 66a, achtste lid, van de Vw kan verweerder om humanitaire of andere redenen afzien van uitvaardiging van een inreisverbod.
5. Naar het oordeel van de rechtbank zijn verweerders motivering en de daaraan ten grondslag gelegde feiten voldoende om duidelijk te maken waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden hem geen aanleiding hebben gegeven om van het uitvaardigen van het inreisverbod af te zien. Eiser heeft niet onderbouwd dat zijn vader in Spanje verblijft. De enkele omstandigheid dat hij hem momenteel niet kan bereiken en daardoor niet kan aantonen dat zijn vader in Spanje verblijft, is daarvoor onvoldoende. Hij heeft immers in het gehoor verklaard zijn vader altijd te kunnen bellen en hem kort (twee dagen) voor de oplegging van de maatregel van bewaring heeft gesproken. [1] Verder heeft eiser evenmin onderbouwd dat hij in Spanje heeft gewerkt. Daarnaast heeft eiser verklaard dat zijn vader bezig is om werk voor hem te regelen en hij momenteel financieel afhankelijk is van zijn vader die hem geregeld geld opstuurde. [2]
Het bestreden besluit 2 (maatregel van bewaring)
6. Vast staat dat eiser na de intrekking van zijn asielaanvraag van 19 oktober 2022 geen rechtmatig verblijf heeft, zodat verweerder op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw bevoegd is tot het opleggen van de maatregel van bewaring.
7. In het bestreden besluit 2 heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is in het belang van de openbare orde, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 3
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
 3
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
 3
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
 3
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [4] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 4
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
 4
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
 4
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. Ter zitting heeft verweerder de zware grond 3f laten vallen. Eiser betwist verder de zware grond 3i en de lichte gronden 4c en 4d.
9. Verweerder heeft de zware gronden 3a en 3b terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard met een boot op illegale wijze naar Spanje te zijn gereisd en hij beschikte bij zijn aanmelding in Nederland niet over de benodigde (in)reisdocumenten. Verder heeft eiser geen mededeling gedaan van zijn onrechtmatig verblijf na binnenkomst, waardoor hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Deze zware gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de zware en lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Lichter middel
10. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel in dit geval doeltreffend is toe te passen om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen. Verweerder heeft eveneens voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
11. Verweerder werkt voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Eiser is op 24 oktober 2022 in bewaring gesteld. Op 26 oktober 2022 is een LP [5] -aanvraag gestart. Op 2 november 2022 is de LP-aanvraag volledig ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Op diezelfde dag heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden.
12. Tot slot heeft verweerder voldoende gemotiveerd uiteengezet dat sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 14 november jl. [6] Verweerder heeft ter zitting nog toegelicht dat over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 oktober 2022 122 LP’s zijn aangevraagd voor Marokkaanse vreemdelingen, en dat inmiddels 25 LP’s zijn afgegeven. De enkele omstandigheid, zoals door eiser is opgemerkt, dat vooralsnog niet duidelijk is welke hiervan zijn verstrekt in het kader van een gedwongen uitzetting, vormt geen concrete grond om te betwijfelen dat de Marokkaanse autoriteiten in een dergelijk geval niet meewerken aan de uitzetting.
Conclusie
13. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van gehoor van 24 oktober 2022 (M110), p. 6 van 8.
2.Proces-verbaal van gehoor van 24 oktober 2022 (M110), p. 3 van 8.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Laissez-passer.
6.ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.