ECLI:NL:RBDHA:2022:13403

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
NL22.21549
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring van een Mongolische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Mongolische vreemdeling. De vreemdeling, eiser, had op 18 oktober 2022 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de procedure heeft eiser een verzoek tot wraking ingediend, dat op 18 november 2022 door de wrakingskamer is afgewezen. De zitting is voortgezet op 30 november 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de grondslagen voor de bewaring en de relevante wetgeving, zoals artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is en heeft het beroep ongegrond verklaard. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21549

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 31 oktober 2022 heeft eiser een verzoek tot wraking ingediend.
De rechtbank heeft op 2 november 2022 een aanvang gemaakt met het horen van eiser op de zitting. Omdat een verzoek tot wraking is ingediend, is het onderzoek ter zitting onmiddellijk geschorst..
Bij beslissing van 18 november 2022 heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen. [1]
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 30 november 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. van Lohuizen-Yadamjav. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Mongolische nationaliteit te hebben.
Grondslag
2. Verweerder heeft ter zitting artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw als grondslag voor de maatregel van bewaring laten vallen. Dit maakt dat artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw als grondslag voor de maatregel van bewaring over blijft.
3. Eiser voert aan dat verweerder de termijn van 48 uur voor een grondslagwijziging heeft overschreden nu op 22 november 2022 eisers herhaalde asielaanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft geen verzoek om een voorlopige voorziening ingediend binnen 24 uur nadat het besluit aan hem is uitgereikt. Slechts een verzoek om een voorlopige voorziening kan ertoe leiden dat de uitkomst daarvan in Nederland mag worden afgewacht, aldus eiser. Eiser meent dat om die reden de bewaringsgrondslag had moeten worden gewijzigd binnen 48 uur na het verloop van de termijn waarbinnen een verzoek om een voorlopige voorziening had moeten worden ingediend.
4. In het arrest Gnandi [2] , en de beschikking C., J. en S. [3] , heeft het Hof van Justitie onder meer geoordeeld dat de Terugkeerrichtlijn [4] er niet aan in de weg staat dat over een derdelander die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend een terugkeerbesluit wordt genomen zodra dit verzoek is afgewezen zonder de uitkomst van het beroep tegen de afwijzing in rechte af te wachten. Voorwaarde daarbij is wel dat de betrokken lidstaat waarborgt dat het rechtsmiddel tegen het besluit waarbij dat verzoek is afgewezen ten volle doeltreffend is. [5] Daarvoor is onder meer vereist dat alle gevolgen van het besluit worden geschorst gedurende de rechtsmiddelentermijn. [6]
In de uitspraak van de Afdeling [7] van 19 december 2019 [8] is geoordeeld dat de bepalingen van het arrest Gnandi ook van toepassing zijn bij opvolgende asielaanvragen. Vervolgens legt de Afdeling aan de hand van de ‘hoofdregel’ en ‘de uitzonderingsmogelijkheden’ uit of de vreemdeling die een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend de procedure verder in Nederland mag afwachten. Met betrekking tot het indienen van een tweede aanvraag geldt als hoofdregel dat de vreemdeling het besluit op deze aanvraag mag afwachten. Het instellen van beroep tegen een besluit op een tweede aanvraag heeft geen schorsende werking maar de vreemdeling mag een uitspraak op een door hem ingediend verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afwachten. De hoofdregel dat een besluit op een tweede aanvraag mag worden afgewacht, is niet van toepassing, indien (1) de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen aan de tweede aanvraag ten grondslag heeft gelegd of geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen en (2) hij deze aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen. Indien de uitzonderingsmogelijkheid zich voordoet kan in de afwijzende beschikking worden bepaald dat het niet is toegestaan om de uitspraak op de voorlopige voorziening af te wachten.
5. Het voorgaande toegepast op de situatie van eiser leidt tot het navolgende: De tweede asielaanvraag van eiser is op 22 november 2022 afgewezen. Blijkens het besluit kon eiser een verzoek indienen tot het treffen van een voorlopige voorziening en daarbij ook beroep instellen. Hiervoor had hij blijkens het besluit de tijd tot en met 29 november 2022. Indien eiser binnen deze termijn van één week een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft ingediend mag eiser de behandeling van zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in Nederland afwachten, aldus het besluit. Dit betekent dat de hoofdregel zoals genoemd in het hiervoor genoemde arrest van de Afdeling van toepassing is en verweerder gehouden is alle gevolgen van het asielbesluit op te schorten gedurende de rechtsmiddelentermijn. Dit heeft tot gevolg dat gedurende deze periode eiser rechtmatig verblijf heeft op grond van de wet, zodat daarmee is voldaan aan de vereisten om eiser in bewaring te stellen of te houden op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw. Verweerder was daarom gedurende de rechtsmiddelentermijn niet gehouden om de grondslag van de maatregel van bewaring te wijzigen en heeft op juiste gronden eiser in bewaring gesteld.
Maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [9] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 3
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
 3
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
 3
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
 3
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
 3
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
 3
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
En als lichte gronden [10] vermeld dat eiser:
 4
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
 4
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
 4
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
 4
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Verweerder heeft ter zitting de zware gronden 3a en 3f en de lichte grond 4a laten vallen. Eiser heeft voor het overige het bestreden besluit niet inhoudelijk betwist. De rechtbank is echter gehouden de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen. [11]
8. Verweerder heeft terecht de zware gronden 3c en 3e aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Aan eiser is op 28 december 2021 een terugkeerbesluit opgelegd waar hij geen gevolg aan heeft gegeven. Daarnaast heeft eiser verschillende namen en geboortedata opgegeven tijdens zijn asielprocedure. Deze zware gronden tezamen acht de rechtbank voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daarom is sprake van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en hij de voorbereiding van zijn vertrek ontwijkt of belemmert.
Duur maatregel van bewaring
9. Op grond van artikel 59b, tweede lid, van de Vw duurt de maatregel van bewaring niet langer dan vier weken, tenzij toepassing is gegeven aan artikel 39 van de Vw. In dat geval duurt de bewaring niet langer dan zes weken. Op grond van artikel 39 van de Vw dient verweerder, indien hij voornemens is om de asielaanvraag af te wijzen, onder opgave van redenen, hiervan mededeling te doen aan de vreemdeling. Op grond van het derde lid van dit artikel kan de maatregel worden verlengd met ten hoogste drie maanden.
10. Op 7 november 2022 is een voornemen uitgebracht waarbij aan eiser schriftelijk mededeling is gedaan dat verweerder voornemens is zijn asielaanvraag af te wijzen. Hiermee heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 39 van de Vw en is de duur van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, tweede lid van de Vw bepaald tot maximaal zes weken. Op 22 november 2022 heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en is in datzelfde besluit de bewaring van eiser op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw met ten hoogste drie maanden verlengd. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat de bewaring van eiser ten tijde van het sluiten van het onderzoek ter zitting op 30 november 2022 mag voortduren op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw en niet onrechtmatig is.
Lichter middel
11. Verweerder heeft voorts voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
Conclusie
12. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rb Zeeland – West-Brabant 18 november 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6880.
2.HvJEU 19 juni 2018, ECLI:EU:C:2018:465.
3.HvJEU 5 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:544.
4.Richtlijn 2008/115/EG.
5.ABRvS 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1710.
6.ABRvS 15 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3442.
7.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.ABRvS 19 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019: 4358.
9.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
10.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
11.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.