ECLI:NL:RBDHA:2022:13409
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 12 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 4 september 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft geen verweerschrift ingediend, ondanks een verzoek van de rechtbank. Op 27 juni 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd, maar eiser heeft aangegeven het beroep te handhaven. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder dat hij geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van bepaalde artikelen van de Awb uit voor besluiten op asielaanvragen. Eiser stelt dat deze wet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geconcludeerd dat de uitsluiting van de bestuurlijke dwangsomregeling in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat er geen soortgelijke nationaalrechtelijke procedures zijn en dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil, waardoor het procesbelang ontbreekt. Daarom is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft terecht beroep ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag, en de rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.