ECLI:NL:RBDHA:2022:13413

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
NL22.21548
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling met uitzicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. Eiser, geboren in 2001, heeft tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarin hem de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tevens een verzoek om schadevergoeding ingediend. Tijdens de procedure heeft eiser een wrakingsverzoek ingediend, dat op 18 november 2022 door de wrakingskamer is afgewezen. De rechtbank heeft op 30 november 2022 de zitting voortgezet, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, aangezien zijn asielaanvraag op 14 mei 2020 buiten behandeling is gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd en heeft het beroep ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21548

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 31 oktober 2022 heeft eiser een verzoek tot wraking ingediend.
De rechtbank heeft op 2 november 2022 een aanvang gemaakt met het horen van eiser op de zitting. Omdat een verzoek tot wraking is ingediend, is het onderzoek ter zitting onmiddellijk geschorst.
Bij beslissing van 18 november 2022 heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen. [1]
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 30 november 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Dahman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2001 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Bevoegdheid behandelend rechter
2. Gemachtigde van eiser heeft ter zitting gesteld dat de op 2 november 2022 gehouden zitting niet gedaan had mogen worden door de thans behandelend rechter in verband met een ingediend wrakingsverzoek op 1 november 2022.
3. De gemachtigde wordt hierin niet gevolgd. Op 2 november 2022 heeft de behandelend rechter in verband met het door de gemachtigde ingediende wrakingsverzoek de zitting geopend en vervolgens geschorst zonder dat een nadere inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden. Een rechter waartegen een wrakingsverzoek is ingediend, is bevoegd om procesbeslissingen te nemen die geen uitstel kunnen dulden en daarvan was in dit geval sprake gelet op het bepaalde in artikel 94, vierde lid van de Vw.
Maatregel van bewaring
4. Eisers asielaanvraag is op 14 mei 2020 buiten behandeling gesteld. Dit besluit staat in rechte vast nu eiser hiertegen geen rechtsmiddel heeft aangewend. Dit betekent dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Verweerder heeft de maatregel van bewaring dan ook op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kunnen opleggen.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 3
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
 3
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
 3
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
 3
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
En als lichte gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 4
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
 4
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
 4
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
 4
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Ter zitting heeft verweerder de lichte grond 4d laten vallen. Verder heeft eiser het bestreden besluit in beroep niet inhoudelijk betwist. De rechtbank is echter gehouden de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen. [4]
7. Verder heeft verweerder terecht de zware gronden 3b en 3c aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser heeft immers geen mededeling gedaan van zijn onrechtmatig verblijf, waardoor hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Daarnaast is aan eiser op 14 mei 2020 een terugkeerbesluit opgelegd waar hij geen gevolg aan heeft gegeven. Deze zware gronden tezamen acht de rechtbank voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daarom is sprake van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en hij de voorbereiding van zijn vertrek ontwijkt of belemmert.
Lichter middel
8. Verweerder heeft voorts voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
9. Verweerder werkt ook voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Eiser is 20 oktober 2022 in bewaring gesteld. Op 26 oktober 2022 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden en is eisers LP [5] -aanvraag ingevuld en naar de LP-kamer verzonden. Op 1 november 2022 is de LP-aanvraag aangevuld met de benodigde vingerafdrukken waarna de LP-aanvraag op 2 november 2022 is ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten.
10. Tot slot heeft verweerder voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling [6] van 14 november 2022. [7] Verweerder heeft in aanvulling op de maatregel van bewaring op zitting aangegeven dat over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 oktober 2022 122 LP’s zijn aangevraagd, waarvoor inmiddels 25 LP’s zijn afgegeven. De rechtbank is dan ook niet gebleken van omstandigheden die aanleiding geven tot een andere conclusie.
Conclusie
11. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rb Zeeland – West-Brabant 18 november 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6880.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
5.Laissez-passer.
6.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.