In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Poolse eiser. De eiser had op 22 oktober 2022 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de procedure heeft eiser een verzoek tot wraking ingediend, wat leidde tot een schorsing van het onderzoek ter zitting. De maatregel van bewaring werd op 4 november 2022 opgeheven, maar de wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af op 18 november 2022.
De rechtbank heeft op 30 november 2022 de zaak behandeld. Eiser, die stelt dat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, heeft aangevoerd dat verweerder had kunnen volstaan met een lichter middel, zoals een aanmeldplicht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft geen inhoudelijke betwisting van de gronden van de maatregel gedaan, en de rechtbank heeft ambtshalve de rechtmatigheid van de maatregel beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd en dat er geen aanleiding is voor schadevergoeding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.