ECLI:NL:RBDHA:2022:13414

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
NL22.21546
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Poolse eiser. De eiser had op 22 oktober 2022 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de procedure heeft eiser een verzoek tot wraking ingediend, wat leidde tot een schorsing van het onderzoek ter zitting. De maatregel van bewaring werd op 4 november 2022 opgeheven, maar de wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af op 18 november 2022.

De rechtbank heeft op 30 november 2022 de zaak behandeld. Eiser, die stelt dat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, heeft aangevoerd dat verweerder had kunnen volstaan met een lichter middel, zoals een aanmeldplicht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft geen inhoudelijke betwisting van de gronden van de maatregel gedaan, en de rechtbank heeft ambtshalve de rechtmatigheid van de maatregel beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd en dat er geen aanleiding is voor schadevergoeding.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21546

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 31 oktober 2022 heeft eiser een verzoek tot wraking ingediend.
De rechtbank heeft op 2 november 2022 een aanvang gemaakt met het horen van eiser op de zitting. Omdat een verzoek tot wraking is ingediend, is het onderzoek ter zitting onmiddellijk geschorst.
Verweerder heeft op 4 november 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
Bij beslissing van 18 november 2022 heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen. [1]
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1992 en de Poolse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring al is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. [2] Daarvoor is van belang of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
Maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Als zware gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 3
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
 3
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
 3
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [4] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 4
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
 4
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft de gronden van de maatregel van bewaring in beroep niet inhoudelijk betwist. De rechtbank is echter gehouden de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen. [5]
5. Op 22 juni 2022 is aan eiser een besluit uitgereikt waaruit volgt dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van het Unierecht. Eiser heeft verklaard dat hij dit besluit op 22 augustus heeft ontvangen. [6] Verweerder heeft eiser dan ook op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring kunnen stellen.
6. Verder heeft verweerder terecht de zware gronden 3b en 3c aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser heeft immers geen mededeling gedaan van zijn onrechtmatig verblijf, waardoor hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Daarnaast heeft eiser op 22 augustus 2022 het besluit van 22 juni 2022 ontvangen. Uit dit besluit volgt dat eiser onrechtmatig verblijf had in Nederland en Nederland binnen één maand diende te verlaten. Eiser heeft verklaard dat hij Nederland niet had verlaten. [7] Deze zware gronden tezamen acht de rechtbank voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Hieruit volgt dat sprake was van een risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
Lichter middel
7. Eiser voert in beroep aan dat verweerder had kunnen volstaan met een lichter middel, namelijk een aanmeldplicht. Eiser meent dat hij vier weken voorafgaand aan zijn inbewaringstelling, met uitzondering van de laatste week, heeft gewerkt. Een uitdraai uit Suwinet zou dit moeten onderbouwen en daarom verzoekt eiser de rechtbank verweerder op te dragen deze uitdraai aan het digitale dossier toe te voegen.
8. Eiser heeft verklaard niet terug te willen naar Polen, omdat hij in Nederland een goed leven heeft. [8] Daarbij heeft eiser verklaard dat hij drie weken voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring is gestopt met werken. Hij heeft één week werk verricht, maar is gestopt omdat hij het werk te zwaar vond. [9] Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat eiser voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring geen werk had. Een uitdraai uit Suwinet is dan ook niet nodig, omdat eisers verklaringen voldoende inzicht geven in eisers arbeidsverleden. Nu de gronden terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken gegeven. Verder heeft verweerder in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk is en de persoonlijke omstandigheden van eiser onvoldoende zijn voor de conclusie dat met een lichter middel kan worden volstaan.
Voortvarend handelen
9. Verweerder heeft ook voldoende voortvarend gewerkt aan eisers uitzetting. Eiser is op 22 oktober 2022 in bewaring gesteld. Op 25 oktober 2022 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden en is op die dag een vlucht aangevraagd voor eiser. Op 31 oktober 2022 is eiser hierover geïnformeerd. Eiser is vervolgens op 3 november 2022 uitgezet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rb Zeeland – West-Brabant 18 november 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6880.
2.Artikel 106 van de Vw.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
6.Proces-verbaal van gehoor van 22 oktober 2022 (M110), p. 2 van 5.
7.Proces-verbaal van gehoor van 22 oktober 2022 (M110), p. 2 van 5.
8.Proces-verbaal van gehoor van 22 oktober 2022 (M110), p. 3 van 5.
9.Proces-verbaal van gehoor van 22 oktober 2022 (M110), p. 3 van 5.