ECLI:NL:RBDHA:2022:13446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
AWB 21/6751
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag faciliterend visum voor vader die bij zoon in Nederland wil verblijven

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een 65-jarige man uit Pakistan, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een faciliterend visum. Eiser wil bij zijn zoon in Nederland verblijven, maar zijn aanvraag is door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij ten laste komt van zijn zoon, de referent. Verweerder stelde dat eiser niet kon bewijzen dat de financiële steun van zijn zoon noodzakelijk was voor zijn basisbehoeften. Eiser heeft verschillende documenten overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat deze onvoldoende bewijs leveren voor de noodzakelijkheid van de financiële ondersteuning. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een faciliterend visum, omdat hij niet kan aantonen dat hij financieel afhankelijk is van zijn zoon. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat verweerder geen faciliterend visum heeft hoeven verstrekken. Eiser krijgt geen gelijk en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/6751

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit Pakistan, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kotan),
en
De Minister van Buitenlandse Zaken, namens deze; Procesvertegenwoordiging IND(verweerder)
(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een faciliterend visum.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 30 april 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 oktober 2021 op het bezwaar van eiser, is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent [A] , mr. S. Rahimzadeh als waarnemer van de gemachtigde van eiser, M. Amer als tolk en de gemachtigde van verweerder.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

Griffierecht
1. Eiser heeft om vrijstelling verzocht van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht.
Inleiding
2. Eiser is 65 jaar oud en woont in Pakistan. Zijn zoon (referent) heeft de Engelse nationaliteit en woont in Nederland. Onderdanen van het Verenigd Koninkrijk zijn geen burgers van de Europese Unie meer. Onbestreden is door verweerder gesteld dat de verblijfsvoorwaarden van Richtlijn 2004/38 [1] hetzelfde zijn als de voorwaarden in het Terugtrekkingsakkoord [2] en dat dit betekent dat visumplichtige familieleden in de zin van de Richtlijn met een faciliterend visum kunnen inreizen en in Nederland een aanvraag kunnen indienen voor verblijfsrecht mits zij aan de voorwaarden voldoen. Eiser wil graag bij zijn zoon in Nederland wonen. Hiervoor heeft hij een faciliterend visum aangevraagd op grond van het Terugtrekkingsakkoord, in samenhang bezien met de Verblijfsrichtlijn. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen.
Besluit verweerder
3. Volgens verweerder kan in deze situatie slechts een visum worden verleend als is gebleken dat eiser ten laste komt van referent. [3] Eiser moet aantonen dat hij materieel wordt ondersteund door referent en dat hij ook afhankelijk is van de steun. Volgens verweerder heeft eiser dat onvoldoende aangetoond. Eiser heeft verschillende documenten overgelegd waaruit blijkt dat er stortingen en geldtransacties aan eiser zijn gedaan. Volgens verweerder is van een deel van deze stortingen niet gebleken dat deze door referent zijn gedaan. Daarnaast blijkt niet voor welk doel dit geld is overgemaakt en ook niet of deze stortingen noodzakelijk waren voor het kunnen voorzien in de basisbehoefte. Met het overleggen van deze stukken is dan ook niet aangetoond dat de ondersteuning noodzakelijk is en ook niet dat er sprake is van materiele ondersteuning. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat eiser ten laste komt van referent. Hij heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn sociale en economische toestand. Verweerder heeft de aanvraag daarom afgewezen.
Standpunt eiser
4. Eiser voert aan dat hij wel aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten laste komt van referent. Uit de door hem overgelegde stukken blijkt voldoende dat hij financieel wordt ondersteund door referent en dat deze ondersteuning voor hem noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien. Eiser is door zijn leeftijd en de armoede in Pakistan niet in staat om te werken. Ook kan hij geen beroep doen op een sociale uitkering. Het enige inkomen dat hij ontvangt is afkomstig van referent. Dat eiser geen sociale uitkering ontvangt staat ook in een stuk van de Security Union Council [naam] dat in bezwaar is overgelegd. Ook wordt bevestigd door verklaringen van vrienden van eiser dat de enige financiële ondersteuning die eiser ontvangt van referent afkomstig is. Hierdoor kan het niet anders dan dat hij dit geld gebruikt om in zijn basisbehoeften te voorzien. In beroep heeft eiser nog verschillende facturen overgelegd van kosten omtrent basisbehoeften om inzicht te geven in zijn financiële situatie. Deze kosten gelden voor het gehele huishouden. Eiser kan niet van alle kosten facturen overleggen, omdat er kosten zijn die doorgaans contant worden betaald. Verder heeft hij nog in beroep aanvullende bankoverschrijvingsbewijzen overgelegd waarmee hij ook de reële ondersteuning aannemelijk heeft gemaakt. Tot slot betoogt eiser dat er ten onrechte niet gehoord is in de bezwaarprocedure.
Wettelijk kader
5. Nu de verblijfsvoorwaarden van de Verblijfsrichtlijn hetzelfde worden geacht als de voorwaarden in het Terugtrekkingsakkoord kan getoetst worden als ware er sprake van unieburgerschap. Op grond van de Verblijfsrichtlijn verlenen lidstaten familieleden van unieburgers alle faciliteiten om de nodige visa te verkrijgen. [4] Zo’n visum voor familieleden van unieburgers wordt in de praktijk een faciliterend visum genoemd. Voor het verkrijgen van zo’n visum is vereist dat de vreemdeling die het visum aanvraagt valt onder de definitie van familielid uit de Verblijfsrichtlijn. Ouders van unieburgers vallen onder deze definitie als zij ten laste komen van de unieburger. [5]
6. Uit de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) [6] volgt dat het familielid ten laste komt van de unieburger als het familielid op het moment dat hij verzoekt om hereniging met de unieburger, in het land van herkomst of het land vanwaar het familielid kwam (dat wil zeggen niet in Nederland) materieel wordt ondersteund door de unieburger. Deze materiële ondersteuning moet noodzakelijk en reëel zijn. Verweerder neemt in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoeften voorziet. Reële materiële ondersteuning wordt in ieder geval aangenomen als de unieburger ten minste één jaar ononderbroken regelmatig een som geld heeft betaald welke voor het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien.
Het is aan de vreemdeling om bij de aanvraag aan tonen dat hij vanwege zijn economische en sociale toestand niet in zijn basisbehoefte kan voorzien.
Beoordeling door de rechtbank
7. Niet in geschil is dat referent het afgelopen jaar regelmatig geld heeft overgemaakt aan eiser. Dit volgt uit de stortingen en geldtransacties die eiser heeft overgelegd. Dit heeft verweerder alleen onvoldoende kunnen vinden om aan te tonen dat eiser ten laste van referent komt. Hiervoor moet namelijk worden aangetoond dat de financiële steun noodzakelijk was om in de basisbehoefte van eiser te voorzien. [7]
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet heeft aangetoond dat de financiële steun van referent noodzakelijk was om in de basisbehoeften van eiser te voorzien. Onvoldoende is gebleken dat de financiële steun van referent de enige inkomsten van eiser en de rest van het gezin zijn. Het document dat is opgemaakt door de Security Union Council [naam] heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om deze conclusie te kunnen trekken. In dit document staat weliswaar dat eiser geen financiële steun van de overheid ontvangt, maar verweerder stelt terecht dat niet is gebleken op basis van welke brondocumenten deze verklaring is afgegeven. Hierdoor is niet duidelijk waar de Security Union Council op baseert dat eiser geen uitkering van de overheid ontvangt. Verder staat in dit document dat de familie heeft gezegd dat zij alleen financiële steun van referent ontvangen. Niet is echter gebleken dat de Security Union Council dit heeft gecontroleerd. Aan dit document kan dan ook maar beperkte waarde worden gehecht. De verklaringen van vrienden van eiser over van wie hij financiële steun ontvangt heeft verweerder ook onvoldoende mogen vinden. Deze verklaringen zijn immers niet objectief en verifieerbaar. Met de stelling dat eiser niet kan werken vanwege zijn leeftijd en omdat het vanwege armoede in Pakistan moeilijk is om werk te krijgen geeft eiser onvoldoende inzicht in zijn concrete situatie. Hij heeft dit ook verder niet voldoende onderbouwd. Hierdoor heeft verweerder aan deze stelling maar beperkte waarde hoeven toekennen.
9. Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt mogen stellen dat eiser zijn financiële situatie onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Eiser woont in Pakistan samen met zijn twee dochters en één zoon. Eiser stelt dat het geld dat referent overmaakt hun enige inkomen is. Hij heeft betalingsbewijzen overgelegd om inzicht te geven in de kosten die hij en het gezin hebben, en bewijzen van geldtransacties om te laten zien hoeveel geld referent overmaakt. Uit deze bewijzen blijkt echter dat de maandelijkse kosten significant hoger zijn dan de stortingen die eiser doet. Hierdoor blijkt uit de stukken niet duidelijk waar de rest van het geld vandaan komt dat nodig is om de kosten te kunnen betalen. Daar komt bij dat eiser stelt dat dit niet alle kosten zijn die het gezin heeft. Zo komen onder andere medische kosten, kosten van persoonlijke verzorging en onverwachtse kosten hier nog bij. De kosten zijn dus nog hoger dan uit de stukken blijkt. Hierdoor is er een nog groter deel van de kosten waarvan niet duidelijk blijkt met welk geld dit betaald wordt. Eiser heeft op zitting gesteld dat hij alleen hoeft te onderbouwen dat referent geld voor eiser overmaakt, en niet dat referent geld voor zijn andere familieleden overmaakt. Dat volgt de rechtbank niet. Omdat de kosten die eiser heeft onderbouwd met betalingsbewijzen namelijk wel voor het gehele gezin gelden, is met het enkel overleggen van stortingen aan eiser niet duidelijk of referent inderdaad alle kosten van eiser betaalt en dat deze bijdrage noodzakelijk is. Eiser heeft hiermee dan ook niet aangetoond dat de financiële steun van referent noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien.
10. Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aangetoond dat hij ten laste komt van referent. Verweerder heeft zich daarom om het standpunt mogen stellen dat eiser geen familielid is in de zin van de Verblijfsrichtlijn, waardoor hij geen recht heeft op een faciliterend visum.
11. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder eiser en referent niet heeft hoeven horen in de bezwaarprocedure. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moeten belanghebbenden in principe worden gehoord voordat een beslissing op bezwaar wordt genomen, maar mag het bestuursorgaan hiervan afzien als er sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. [8] Daarvan is hier sprake. Eiser heeft in bezwaar het document van de Security Union Council [naam] , verklaringen van vrienden van eiser, stortingsbewijzen, bankafschriften en een overzicht van de kosten van eiser overgelegd. In bezwaar had eiser nog geen betalingsbewijzen/facturen overgelegd van zijn kosten van levensonderhoud. Omdat het voor het inzichtelijk maken van de financiële situatie onder meer wel nodig is om die betalingsbewijzen/facturen te overleggen, was er sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar. Verweerder mocht daarom van het horen afzien.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder eiser geen faciliterend visum heeft hoeven te verstrekken. Eiser krijgt geen gelijk. Hij krijgt daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 (Verblijfsrichtlijn) betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG
2.Withdrawal Agreement 2019/C 144 I.
3.Artikel 5 van de Verblijfsrichtlijn en artikel 8.7, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn.
5.Artikel 2, tweede lid, onder d, van de Verblijfsrichtlijn. Geïmplementeerd in artikel 8.7, tweede lid, onder d, van het Vb.
6.Paragraaf B10/2.2 van de Vc.
7.Zie bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) 19 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1156).
8.Artikel 7:2, eerste lid, en artikel 7:3 onder b van de Awb.