ECLI:NL:RBDHA:2022:13536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
NL22.10051
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en veroordeling tot dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 31 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 25 september 2021 was ingediend. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken zonder dat verweerder een beslissing heeft genomen. Eiser heeft verweerder op 10 april 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, wat door verweerder op 12 april 2022 is ontvangen. De rechtbank oordeelt dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100 per dag, met een maximum van € 7.500, voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt op 15 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.10051
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser v-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 31 mei 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 25 september 2021 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw1 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 25 maart 2022 een beslissing had moeten nemen.
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat een beslissing op de aanvraag is genomen. Eiser heeft verweerder op 10 april 2022
rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Deze is door verweerder op 12 april 2022 ontvangen. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken
1. Vreemdelingenwet 2000.
voordat eiser beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
4. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen een besluit te
nemen binnen een termijn van twee weken en te bepalen dat verweerder een dwangsom aan eiser verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden. Tot slot verzoekt eiser verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten.
5. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
6. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen2, houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt.3 De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
7. De rechtbank stelt vast dat van eiser op 29 oktober 2021 een aanmeldgehoor is afgenomen. Niet is gebleken dat eiser nader zal moeten worden gehoord. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder thans binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een besluit aan eiser bekendmaakt.
8. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 20224 volgt dat artikel 1 van de Tijdelijke wet5, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, onverbindend is, voor zover daarin is bepaald dat de artikelen 8:55d, tweede lid, en 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw. Dit betekent dat de bestuursrechter óók in asielprocedures, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt dat de staatssecretaris binnen de door hem gestelde termijn alsnog een besluit neemt en aan zijn uitspraak een dwangsom verbindt voor iedere dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
9. De rechtbank zal gelet hierop bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met een maximum van € 7.500.
10. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
2 Uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
3 Dit volgt ook uit artikel 31, tweede lid, richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn).
5 Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.
€ 379,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De wegingsfactor ‘licht’ is van toepassing aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro)
verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met
een maximum van € 7.500 (vijfenzeventighonderd euro);
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 379,50 (driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR23601442

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.