Overwegingen
1. Eiseres stelt te zijn geboren op [datum] 1992 en de Ugandese nationaliteit te hebben. Op 5 april 2022 heeft zij asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordeningis vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit EU-VIS is gebleken dat aan eiseres een visum is verstrekt voor Duitsland, geldig van 8 januari 2022 tot 30 januari 2022. Nederland heeft bij Duitsland een verzoek om overname gedaan op grond van artikel 12, vierde lid van de Dublinverordening. De Duitse autoriteiten zijn akkoord gegaan met het overnameverzoek.
Heeft eiseres procesbelang?
3. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van verweerder gesteld dat eiseres op 26 oktober 2022 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken uit de opvang, en daarom geen belang heeft bij het bij de behandeling van het beroep. De rechtbank zal die stelling buiten beschouwing laten, gelet op het navolgende. Verweerder heeft zijn stelling dat eiseres MOB is gemeld pas ter zitting ingebracht en niet schriftelijk onderbouwd. Daarbij was de gemachtigde van eiseres niet in de gelegenheid de MOB-melding onderbouwd te weerleggen, nu zij daarmee voor het eerst ter zitting is geconfronteerd. De gemachtigde heeft desgevraagd toegelicht dat eiseres niet bij de behandeling ter zitting aanwezig zou zijn, omdat dit voor eiseres emotioneel belastend zou zijn, maar dat zij ter voorbereiding van de op 24 oktober 2022 ingediende beroepsgronden nog contact met eiseres heeft gehad. Gezien deze omstandigheden zal de rechtbank de stelling van verweerder, dat eiseres MOB zou zijn, buiten beschouwing laten en er vanuit gaan dat eiseres nog een procesbelang heeft.
Had verweerder de zienswijze moeten betrekken in het besluit?
4. Eiseres voert aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de zienswijze, die tijdig was ingediend, niet te betrekken in het bestreden besluit. Het voornemen dateert van 28 september 2022, en eiseres heeft op 12 oktober 2022 om 18.44 uur, dus voor het verstrijken van de twee weken-termijn, per mail de zienswijze aan verweerder toegezonden. Het dossier bevat een interne e-mail verstuurd op 13 oktober 2022 om 9.49 uur, waarin de betreffende afdeling van verweerder wordt verzocht de zienswijze toe te voegen aan het dossier van eiseres. In het besluit, dat ook dateert van 13 oktober 2022, is de zienswijze echter niet betrokken. Het besluit geeft daarom volgens eiseres blijk van een zorgvuldigheidsgebrek.
5. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting betoogd dat de zienswijze niet op de geëigende wijze is ingediend. De zienswijze is per mail verzonden naar een e-mailadres dat daar niet voor bedoeld is, in plaats van naar het in het voornemen vermelde fax- of postbusnummer. Dit heeft ertoe geleid dat de zienswijze pas na afloop van de termijn en na het nemen van het bestreden besluit op de juiste plek is terecht gekomen. De gevolgen van het buiten de termijn indienen van de zienswijze komt voor rekening en risico van eiseres. De beslisser heeft de zienswijze niet hoeven betrekken in het besluit.
6. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de zienswijze niet tijdig op de daartoe voorgeschreven wijze is ingediend. De stelling van eiseres, dat het woordje ‘kan’ in de zin in het voornemen, ‘de zienswijze kan worden gezonden naar het op de eerste bladzijde vermelde fax- of postbusnummer’, erop duidt dat de zienswijze ook op een andere manier kan worden ingediend, treft geen doel. Uit de zin daarvoor, ‘deze zienswijze moet schriftelijk worden ingediend […]’ leidt de rechtbank namelijk af dat sprake is van een strikte eis ten aanzien van het indienen van de zienswijze. De wijze van indienen is, gelet hierop, beperkt tot de twee genoemde opties. Nu eiseres zich niet aan de geëigende wijze van indiening heeft gehouden, komt de omstandigheid dat de zienswijze na het nemen van het besluit intern op de juiste afdeling is terecht gekomen voor haar rekening en risico. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld door gebruik te maken van een niet-registertolk?
7. Eiseres voert aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat er in het aanmeldgehoor geen gebruik is gemaakt van een registertolk. Eiseres stelt dat verweerder eerst het gehoor heeft gepland en daarna pas heeft onderzocht of er een registertolk beschikbaar was.
8. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wbtvmaakt de INDin het kader van het vreemdelingenrecht uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, kan in afwijking van het eerste lid gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is of van een vertaler die geen beëdigde vertaler is, indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat. Uit vaste Afdelingsjurisprudentievolgt dat, in het geval dat een beëdigde tolk niet tijdig beschikbaar is, het schriftelijk vastleggen van een mededeling van die strekking op zichzelf onvoldoende motivering is. Verweerder dient dan nader toe te lichten om welke reden geen beëdigde tolk beschikbaar was, zodat kan worden nagegaan of zorgvuldig met de afnameplicht is omgegaan, tenzij sprake is van vereiste spoed. Wanneer een aanvraag wordt behandeld in de algemene asielprocedure is in beginsel voldaan is aan de voorwaarde van vereiste spoed zoals bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Wbtv.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat tijdens het aanmeldgehoor gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk in het Luganda. In het voornemen heeft verweerder het standpunt ingenomen dat ten tijde van het inplannen van de tolk voor het betreffende gehoor een registertolk niet tijdig beschikbaar was. Uit de preambule 5 van de Dublinverordening blijkt volgens verweerder dat de lidstaten met name snel moeten kunnen vaststellen welke lidstaat verantwoordelijk is. Hiermee is volgens verweerder voldaan aan de voorwaarde van vereiste spoed zoals bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Wbtv. Van belang daarbij is dat ook niet-beëdigde tolken moeten voldoen aan de kwaliteits- en integriteitseisen voordat een tolk wordt opgenomen in het tolkenbestand van de IND.
10. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet. Verweerder heeft de aanvraag afgedaan in de Dublinprocedure. Dat betekent dat de termijnen die gelden in de algemene asielprocedure in het onderhavige geval niet golden. Dat verweerder er naar streeft om de zogenoemde screening, waarbinnen het gehoor valt, plaats te laten vinden binnen veertien dagen na de asielaanvraag, doet daar niet aan af, omdat er geen wettelijke termijn overschreden wordt wanneer het gehoor niet binnen die veertien dagen kan worden gepland. Verweerder had de mogelijkheid te bezien of het gehoor op een (iets) later tijdstip zou kunnen worden gepland, zodat wel een beëdigde tolk beschikbaar was. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven dat niet is vastgelegd wat de reden was dat een beëdigde tolk niet beschikbaar was op dat moment, of is nagegaan op welke termijn er wel een beëdigde tolk beschikbaar zou kunnen zijn en of een afweging is gemaakt of tot dit latere moment gewacht zou kunnen worden in dit geval. Het ontbreken van deze informatie leidt tot het oordeel dat verweerder niet heeft onderbouwd en gemotiveerd dat en waarom de situatie van artikel 28, derde lid van de Wbtv zich hier voordeed. Omdat niet alsnog valt na te gaan hoe verweerder deze afweging destijds heeft gemaakt, moet het ervoor worden gehouden dat de grondslag voor het toepassen van genoemd derde lid, hier ontbrak. Dit betekent dat verweerder artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wbtv heeft geschonden door eiseres niet te horen met gebruikmaking van een registertolk. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank ziet aanleiding niet met deze conclusie te volstaan maar in te gaan op het verder nog aangevoerde, gelet op de conclusie onder 14.
Kan ten aanzien van Duitsland worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
11. Eiseres voert aan dat Duitsland handelt in strijd met de internationale verplichtingen, waardoor niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zij heeft van derden vernomen dat in Duitsland sprake is van gebrekkige opvang- en informatievoorzieningen, en dat asielzoekers niet de gelegenheid krijgen hun asielmotieven naar voren te brengen. Ook is er een beperkte mogelijkheid om bij de betreffende autoriteiten hierover te klagen. Daarnaast heeft eiseres medische klachten en is zij kwetsbaar. Het lag daarom op de weg van verweerder om de Duitse autoriteiten te informeren over de komst van eiseres en garanties te vragen.
12. De rechtbank stelt voorop dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat Duitsland zich houdt aan zijn internationale verplichtingen. Dit ligt anders als er concrete aanknopingspunten zijn die maken dat getwijfeld kan worden of Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Het is aan eiseres om dit met bewijsstukken aannemelijk te maken. Als blijkt dat er sprake is van structurele tekortkomingen, dan moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om onder het bereik van artikel 4 van het EU Handvest te vallen.
13. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet met stukken heeft onderbouwd waarom in het algemeen ten opzichte van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De enkele stelling dat dit zo is, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Eiseres heeft geen asielaanvraag ingediend in Duitsland en heeft daarom geen persoonlijke ervaring met de kwaliteit van de (rechtsbijstand bij de) asielprocedure en opvangvoorzieningen in Duitsland. Voor zover eiseres, ook zonder onderbouwing, stelt dat zij medische klachten heeft, geldt dat zij er vanuit mag gaan dat zij daarvoor ook in Duitsland behandeld kan worden. Bovendien hoeft verweerder in het hebben van medische klachten op zichzelf geen reden te zien om op grond van artikel 17 van de Dublinverordening het asielverzoek in behandeling te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Gelet op het onder 10 geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Nu eiseres voorafgaand aan en na afloop van het aanmeldgehoor heeft verklaard de tolk goed te verstaan en begrijpen en eiseres niet heeft aangevoerd dat er misverstanden zijn ontstaan door het gebruik van een niet-registertolk, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Verzoek om een voorlopige voorziening
15. Omdat de rechtbank op het beroep beslist, is het treffen van een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.