ECLI:NL:RBDHA:2022:13581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
C/09/622400 / HA ZA 21-1109
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van schadevergoeding vorderingen in het kader van onrechtmatige vervolging door de Staat

Op 9 december 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de bodemzaak tussen WSM B.V. en de Staat der Nederlanden. WSM vorderde een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld, alsook een voorschot op schadevergoeding van € 250.000 en verwijzing naar de schadestaatprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van WSM zijn verjaard. De verjaringstermijn voor schadevergoeding bedraagt vijf jaar, en deze begint te lopen op de dag na de bekendheid van de benadeelde met de schade en de aansprakelijke persoon. WSM had in 2012 de Staat aansprakelijk gesteld, maar heeft de verjaringstermijn niet tijdig gestuit. Hierdoor is de vordering op 20 november 2017 verjaard. De rechtbank heeft de vorderingen van WSM afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 12.198. De uitspraak is gedaan op basis van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en de proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak is openbaar gemaakt en het proces-verbaal is opgemaakt en verzonden op 12 december 2022.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zaak/rolnummer C/09/622400/ HA ZA 21/1109
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 9 december 2022
in de zaak van
WSM B.V.te IJsselstein,
eiseres,
advocaat mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen te Den Haag,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Bitter te Den Haag.
Partijen zullen hierna ‘WSM’ en ‘de Staat’ worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 mei 2021, met producties 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 7;
  • het tussenvonnis van 3 augustus 2021, waarbij is bepaald dat de mondelinge behandeling vandaag plaatsvindt;
  • Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen:
· namens WSM: de heer [A] , bijgestaan door de advocaat voornoemd;
· namens de Staat: de [medewerker] , medewerker bij het Parket-Generaal en de [beleidsmedewerker] , beleidsmedewerker bij het functioneel parket, bijgestaan door
mr. J. Perenboom.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen naar voren hebben gebracht. Deze aantekeningen zitten in het griffiedossier.
1.2.
De rechtbank heeft na een schorsing van de zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2.De beslissing

De rechtbank:
2.1.
wijst de vorderingen af;
2.2.
veroordeelt WSM in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 12.198, en op € 163 te vermeerderen met € 85 in geval van betekening aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen te rekenen vanaf 16 dagen na verzending van dit proces-verbaal tot aan de dag van volledige betaling van de proceskosten;
2.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

3.De beoordeling

3.1.
Op 3 juli 2008 heeft het openbaar ministerie een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar onder meer WSM. Het onderzoek was gericht op verdenkingen van overtreding van de artikelen 3 lid 1 en 4 Wte [1] en artikel 2:55 Wft [2] , en van oplichting, witwassen en valsheid in geschrift. Naast WSM was onder meer de bestuurder van WSM verdachte. Op 13 mei 2009 hebben doorzoekingen plaatsgevonden in verschillende bedrijfspanden en (onder meer) in de woning van de bestuurder. Diezelfde dag is de bestuurder aangehouden en in verzekering gesteld; op 1 september 2009 is hij in vrijheid gesteld.
3.2.
In een brief van 19 november 2012 heeft de toenmalige advocaat van WSM en haar bestuurder het functioneel Parket Amsterdam het volgende geschreven:
“In bovengenoemde zaken betreffende mijn cliënt[de bestuurder van WSM]
en WSM BV, bericht ik u dat cliënt en zonodig zijn rechtsopvolgers voornemens zijn het O.M. in civilibus te dagvaarden, zodra daartoe de noodzaak bestaat.
Ik bericht u dit ter stuiting van de verjaring van deze mogelijk door cliënt in te stellen vorderingen.
Al eerder stelde ik het O.M. voor zoveel nodig in gebreke, op welke ingebrekestelling u tot nu toe nooit reageerde.”
3.3.
Op 16 januari 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam WSM veroordeeld wegens het medeplegen van oplichting, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, en overtreding van artikel 3 lid 1 en 4 Wte en artikel 2:5 Wft. De rechtbank heeft WSM een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 400.000 opgelegd en betaling van een schadebedrag aan benadeelde partijen bevolen. Tegen dit vonnis hebben zowel het openbaar ministerie als WSM hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 26 april 2017 heeft het Gerechtshof Amsterdam WSM vrijgesproken van oplichting en de veroordeling van de rechtbank voor het overtreden van de Wte en de Wft bekrachtigd, zij het dat feiten gepleegd vóór 26 april 2005, waren verjaard. Het hof heeft een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 200.000 aan WSM opgelegd en betaling van een schadebedrag aan benadeelde partijen. Zowel het openbaar ministerie als WSM hebben tegen het arrest van het hof cassatieberoep ingesteld.
In zijn arrest van 24 maart 2020 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het vervolgingsrecht van het openbaar ministerie inmiddels was verjaard ten aanzien van de resterende aan WSM ten laste gelegde strafbare feiten. De Hoge Raad heeft het openbaar ministerie in de vervolging van die feiten niet-ontvankelijk verklaard. Dit heeft ertoe geleid dat WSM uiteindelijk voor geen van de aan haar ten laste gelegde feiten is veroordeeld.
3.4.
Op 20 september 2020 heeft WSM het openbaar ministerie verzocht om vergoeding van de schade die zij heeft geleden doordat zij strafrechtelijk is vervolgd. Het openbaar ministerie heeft dit verzoek in haar brief van 26 maart 2021 afgewezen.
3.5.
In deze procedure vordert WSM een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Daarnaast vordert zij een voorschot van € 250.000 aan schadevergoeding en verwijzing van de zaak naar de schadestaatprocedure ter vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding. Tot slot vordert WSM de Staat te veroordelen in de (reële) proceskosten en de nakosten.
3.6.
WSM stelt dat het optreden van de Staat onrechtmatig is geweest, omdat – kort gezegd – WSM ten onrechte als verdachte is aangemerkt, verschillende dwangmiddelen zijn toegepast en een groot aantal beleggers is benaderd, als gevolg waarvan WSM veel schade heeft geleden. WSM doet – zo begrijpt de rechtbank – ter onderbouwing van de onrechtmatigheid van de strafrechtelijke vervolging een beroep op de a-grond en de b-grond van het Begaclaim-arrest. [3]
3.7.
De Staat voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.8.
De rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van WSM, omdat deze vorderingen zijn verjaard. Dit oordeel berust op de volgende gronden.
3.9.
Een vordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. [4] De verjaring begint te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende – dus geen absolute – zekerheid – heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door een tekortschietende of foutieve handeling van de betrokken persoon. De benadeelde hoeft niet bekend te zijn met de juridische beoordeling van die feiten en omstandigheden, alleen met de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon.
3.10.
In deze zaak is niet doorslaggevend of de verjaringstermijn al in 2009 is gaan lopen, omdat haar toenmalige advocaat van WSM de Staat bij brief van 19 november 2012 de Staat aansprakelijk heeft gesteld en haar rechten op schadeverhaal heeft voorbehouden.
3.11.
Met de brief van 19 november 2012 is een nieuwe termijn van vijf jaren gaan lopen. [5] Die nieuwe verjaringstermijn heeft WSM niet meer gestuit, terwijl dit wel van haar mocht worden verwacht: zij is een commercieel bedrijf dat steeds werd bijgestaan door professionele rechtsbijstandverleners. Ook in de relatie tussen de Staat en een (gewezen) verdachte heeft de Staat er belang bij te weten tot wanneer hij rekening moet houden met een vordering.
3.12.
Omdat WSM haar vordering tot schadevergoeding niet tijdig heeft gestuit, is deze vordering op 20 november 2017 verjaard. De vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure moet daarom al worden afgewezen.
3.13.
Dit heeft tot gevolg dat ook de gevorderde verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig tegenover WSM heeft gehandeld moet worden afgewezen. Deze verklaring voor recht is immers bedoeld om schadevergoeding te krijgen. WSM heeft niet gesteld dat zij een ander belang bij die verklaring voor recht heeft.
3.14.
WSM zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van de Staat worden begroot op € 12.198, waarvan € 4.200 aan griffierecht en € 7.998 (2 punten x tarief VIII ad € 3.999 per punt) aan salaris advocaat.
3.15.
Voor een afzonderlijke veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, omdat de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert. [6] De rechtbank zal, zoals gevorderd, de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.
3.16.
De over de proceskosten en nakosten gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen op de wijze zoals hiervoor in de beslissing vermeld.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 12 december 2022.
WAARVAN PROCES-VERBAAL

Voetnoten

1.Wet Toezicht effectenverkeer.
2.Wet op het financieel toezicht.
3.HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:AV6956 (Begaclaim/Staat).
4.Artikel 3:310 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW).
5.Artikel 3:319 lid 1 BW.
6.Vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116.