ECLI:NL:RBDHA:2022:13625
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en verzoek om dwangsom
In deze zaak heeft eiseres op 29 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag, die op 14 augustus 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 7 april 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiseres heeft desondanks haar beroep gehandhaafd en verzocht om zowel een rechterlijke als een bestuurlijke dwangsom, alsook om vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen op de asielaanvraag en ziet geen aanleiding om verweerder te verplichten een nieuw besluit te nemen. Eiseres kan niet in beroep komen tegen de vaststelling dat verweerder geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND deze mogelijkheid uitsluit. Eiseres stelt dat deze wet in strijd is met het Unierecht, maar de rechtbank concludeert dat de uitsluiting van de bestuurlijke dwangsomregeling niet in strijd is met het gelijkwaardigheidsbeginsel of het doeltreffendheidsbeginsel van het Unierecht.
Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiseres met het beroep niet kan bereiken wat zij wil. De rechtbank veroordeelt verweerder echter wel in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 379,50, omdat eiseres het recht had om beroep in te stellen wegens het niet-tijdig beslissen op haar aanvraag. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiseres is geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.