ECLI:NL:RBDHA:2022:13716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
NL22.24089
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en schadevergoeding na termijnoverschrijding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die op 3 oktober 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het sluiten van het vooronderzoek, zoals voorgeschreven in artikel 96, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw), is overschreden. De rechtbank concludeert dat de overschrijding van deze termijn aan haarzelf te wijten is en dat dit leidt tot de onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring vanaf 3 december 2022. Eiser heeft aangevoerd dat hij rechtmatig verblijf heeft in Spanje, maar de rechtbank oordeelt dat de door eiser overgelegde documenten niet voldoende zijn onderbouwd om aan te nemen dat hij een verblijfsstatus in Spanje heeft. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, heft de maatregel van bewaring op en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1.200 voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed tot een bedrag van € 759. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24089

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E. El Assrouti),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 3 oktober 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft daarop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10941, volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds dat moment, 12 oktober 2022, de maatregel van bewaring rechtmatig is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ambtshalve beoordeling
4. Los van de beroepsgronden wordt het volgende overwogen. Het beroepschrift is op 25 november 2022 ingediend. Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Vw sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval het vooronderzoek uiterlijk op 2 december 2022 had moeten sluiten. Het vooronderzoek is echter op 13 december 2022 gesloten. Gelet hierop is de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw overschreden.
5. Noch uit de bewoordingen van artikel 96, eerste lid, van de Vw, noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van de daarin neergelegde bepaling kan worden afgeleid dat is beoogd dat de enkele overschrijding van de daarin genoemde termijn tot gevolg heeft dat de voortduring van de bewaring niet langer rechtmatig is. [2] De vraag of de overschrijding van deze termijn leidt tot onrechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring moet worden beoordeeld in het licht van de waarborg van artikel 5, vierde lid, van het EVRM. [3] Dit dient te worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het geval, waarbij de aard en complexiteit van de zaak in aanmerking dienen te worden genomen. [4] Uit het arrest Singh tegen Tsjechië [5] van het EHRM [6] volgt voorts dat de relevante termijn ter beoordeling van de vraag of is voldaan aan een spoedige beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming loopt vanaf de indiening van het beroepschrift tot aan de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank aan de betrokkene.
6. De rechtbank stelt op grond van de gedingstukken vast dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het ontbreken van voortgang te maken heeft gehad met de aard of complexiteit van de zaak of andere bijzondere omstandigheden. De overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw is daarom in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen.
7. De rechtbank is daarom van oordeel dat het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring reeds om deze reden gegrond is. Hiermee is de maatregel vanaf 3 december 2022, de eerste dag volgend op de dag waarop het vooronderzoek had moeten worden gesloten, onrechtmatig geweest. Aangezien de te beoordelen periode in dit vervolgberoep betrekking heeft op het voortduren van de bewaring vanaf 12 oktober 2022, zal de rechtbank de beroepsgronden inhoudelijk beoordelen.
Beroepsgronden
8. Eiser voert aan dat hij van meet af aan heeft aangegeven in Spanje in aanmerking te komen voor een verblijfstatus. Hij heeft in zijn hoger beroepschrift tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag voldoende aanknopingspunten ingebracht om aan te tonen dat hij bekend is bij de Spaanse autoriteiten en zelfs een verblijfsvergunning heeft aldaar. Eiser heeft daartoe een BRP [7] -uittreksel, een inschrijving bij een Spaanse huisarts, zijn aanvraag voor een Spaanse verblijfsvergunning en het bewijs dat hij op 31 oktober 2022 een tijdelijke verblijfsvergunning in Spanje heeft gekregen overgelegd. Eiser meent dat de Terugkeerrichtlijn dan ook niet van toepassing is op hem, nu hij rechtmatig verblijf heeft in Spanje. Als verweerder het dossier zorgvuldig had bestudeerd, kon verweerder hier ook van op de hoogte zijn. De bewaring dient daarom opgeheven te worden.
9. De door eiser overgelegde stukken in de Spaanse taal omtrent zijn gestelde verblijfstatus in Spanje zijn niet nader onderbouwd. Uit deze stukken kan niet worden afgeleid dat eiser beschikt over een verblijfsvergunning in Spanje. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht geen concrete aanknopingspunten heeft gezien om aan te nemen dat eiser een verblijfsstatus heeft in Spanje, mede gelet op het feit dat geen sprake is van een Eurodac-treffer. Zolang geen uitspraak is gedaan op het hoger beroep van eiser kan niet de bewijswaarde worden toegekend aan de documenten die eiser wenst en mag verweerder er vooralsnog van uitgaan dat eiser uitgezet dient te worden naar Marokko. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is geweest in de periode van 12 oktober 2022 tot 3 december 2022.
Conclusie
10. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 3 december 2022 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
11. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 12 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 12 x € 100 (verblijf detentiecentrum) = € 1.200.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser
tot een bedrag van € 1.200 (twaalfhonderd euro), te betalen door de griffier en beveelt de
tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759
(zevenhonderdnegenenvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 augustus 2001 (ECLI:NL:RVS:2001:AD3827).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens in de zaak Sanchez Reisse tegen Zwitserland van 21 oktober 1986, (9862/82, NJ 1988, 555).
5.Het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens van 25 januari 2005, (JV 2005/114).
6.Europees Hof voor de rechten van de mens.
7.Basisregistratie Personen.