ECLI:NL:RBDHA:2022:13825

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
NL22.22463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-overdracht naar Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2022 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublin-verordening. Eiser had aangevoerd dat de omstandigheden in Italië zodanig slecht zijn dat hij niet terug kan keren, maar de rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat er een reëel risico op schending van zijn rechten bestond bij overdracht naar Italië.

De rechtbank benadrukte dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat de autoriteiten ervan uit mogen gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Eiser was niet in staat om aan te tonen dat de problemen in Italië structureel en ernstig genoeg zijn om de overdracht aan Italië in twijfel te trekken. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiser dat de behandeling van zijn asielaanvraag door de Nederlandse autoriteiten had moeten plaatsvinden, omdat de omstandigheden in Italië kennelijk hard zouden zijn.

De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22463
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met een verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer NL22.22464, op 9 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Mohammedali. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het verzoek om voorlopige voorziening is ter zitting ingetrokken.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. In geschil is of verweerder de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag toch aan zich had moeten trekken. Volgens eiser zijn de omstandigheden daar echter dusdanig slecht dat van hem niet verwacht kan worden dat hij terugkeert.
2. Als uitgangspunt geldt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Dat is ook in recente rechtspraak van de hoogste bestuursrechter nog onderstreept. [2] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit niet (langer) het geval is. Gelet op het arrest Jawo [3] , ligt de lat hiervoor hoog.
3. Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de problemen in Italië zodanig structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Italië op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest [4] of artikel 3 van het EVRM. [5] Zijn verwijzing naar de rapportages van AIDA [6] en SFH/OHAR [7] is hiervoor niet voldoende. Daaruit blijkt niet dat Dublinclaimanten systematisch gedurende langere tijd opvang wordt onthouden. Aangezien eiser daar zelf nooit een asielaanvraag heeft ingediend, kan hij niet uit persoonlijke ervaring putten over de kwaliteit van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië. Daarbij stelt verweerder terecht dat eiser bij voorkomende problemen dient te klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat deze eiser niet willen of kunnen helpen. Dat er een nieuwe regering is in Italië die volgens eiser tegen migratie is, leidt niet tot een ander oordeel. Niet gebleken is dat Dublinclaimanten, zoals eiser, na overdracht niet in de gelegenheid worden gesteld om een asielaanvraag in te dienen en in afwachting van de uitkomst daarvan opvang krijgen. Als het zo is dat Italië op dit moment maar mondjesmaat Dublinclaimanten toelaat, dan is dat een feitelijke belemmering van mogelijk tijdelijke aard. Dit doet niet af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
4. Ook de stelling dat verweerder de behandeling van de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken, omdat overdracht naar Italië zou leiden tot kennelijke hardheid, [8] kan geen doel treffen. Eiser verwijst immers naar feiten en omstandigheden die aan de orde zijn gesteld in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft daarin in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2022 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Artikel 30, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000.
2.Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2497), 4 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1324), 24 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1788) en 10 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:49).
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.AIDA ‘Country Report Italy’ 2018 update en 2020 update.
7.Schweizerische Flüchtlingshilfe ‘Aktuelle Situation für Asylsuchende in Italien’ 8 mei 2019 en ‘Reception conditions in Italy’ 21 januari 2020.
8.Artikel 17 Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening).