ECLI:NL:RBDHA:2022:13833

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
NL22.23563
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen overdrachtsbesluit in het bestuursrecht met betrekking tot interstatelijk vertrouwensbeginsel en kwetsbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een overdrachtsbesluit dat op 17 november 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de eiser is opgelegd. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft het beroep behandeld samen met een andere zaak en heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

De rechtbank overweegt dat op basis van de Dublinverordening een overdrachtsbesluit enkel een kennisgeving is aan de vreemdeling dat hij wordt overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat, in dit geval Spanje. De rechtbank stelt vast dat de eiser geen asielverzoek in Nederland heeft ingediend, waardoor de inhoudelijke beroepsgronden van eiser buiten de omvang van het geding vallen. Ten overvloede gaat de rechtbank in op de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeert dat verweerder er in het algemeen van uit mag gaan dat Spanje zijn verdragsverplichtingen nakomt, en dat de eiser niet heeft aangetoond dat dit niet het geval is.

De rechtbank wijst erop dat, hoewel er tekortkomingen zijn in de opvang en toegang tot gezondheidszorg in Spanje, dit niet betekent dat er een reëel risico is op schending van artikel 3 van het EVRM. De eiser heeft ook niet voldoende onderbouwd dat hij als kwetsbaar persoon moet worden aangemerkt, waardoor er geen aanleiding is voor bijzondere omstandigheden die een andere beoordeling van zijn asielaanvraag rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23563
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 17 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een overdrachtsbesluit opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.23564, op 15 december 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.H. Akenborgh, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 maart 2015 volgt dat op grond van artikel 26 van de Dublinverordening een overdrachtsbesluit, indien de vreemdeling geen asielverzoek in Nederland heeft ingediend, slechts een kennisgeving aan de vreemdeling is dat hij wordt overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat. [1] Daarbij hoeft verweerder niet te toetsen of de overdracht in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dan wel artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Als de vreemdeling vreest bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in een met de hiervoor genoemde artikelen strijdige situatie terecht te komen, kan hij dat laten beoordelen in een procedure op basis van een daartoe in Nederland ingediend asielverzoek. De rechtbank stelt vast dat eiser geen asielverzoek heeft gedaan in Nederland. De rechtbank hoeft daarom in deze procedure niet inhoudelijk op de beroepsgronden van eiser, die hierop betrekking hebben, in te gaan, nu deze buiten de omvang van dit geding zijn gelegen.
2. Ten overvloede gaat de rechtbank ook in op de beroepsgrond of verweerder ten onrechte is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
3. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Spanje zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Spanje dit niet doet. Eiser is hier niet in geslaagd. De Afdeling heeft in een uitspraak van 8 juli 2021 [2] geoordeeld dat ten aanzien van Spanje van het interstatelijk vertrouwensbeginstel kan worden uitgegaan. Dit heeft zij in de uitspraken van 26 april 2022 [3] en 12 mei 2022 [4] nog eens bevestigd. Anders dan eiser stelt volgt uit de aangehaalde pagina’s van het AIDA rapport niet dat de situatie in Spanje na de vorige AIDA-rapportage dusdanig is verslechterd dat verweerder niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Het nieuwe rapport verschilt niet wezenlijk van het AIDA-rapport dat de Afdeling in de bovengenoemde uitspraken bij haar beoordeling heeft betrokken.. Hoewel uit het AIDA rapport en het landenboek van Amnesty International blijkt dat er sprake is van tekortkomingen in de opvang en toegang tot de gezondheidszorg, is niet gebleken dat de problemen dermate structureel en ernstig zijn dat op voorhand moet worden geoordeeld dat sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Dit volgt verder ook nog uit een aantal recente uitspraken van verschillende zittingsplaatsen van deze rechtbank [5] . Het is dus op basis van de landeninformatie niet aannemelijk dat eiser na overdracht aan Spanje in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM terechtkomt. Wat eiser verder heeft aangevoerd over een mishandeling en beroving door mensen uit de Romagemeenschap, maakt ook niet dat sprake is van een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM. Als eiser in Spanje toch tegen problemen aanloopt, kan hij daarover klagen bij de Spaanse autoriteiten. De stelling van eiser dat dit niet mogelijk is omdat de tekortkomingen in het beleid van de Spaanse overheid daarvoor te omvangrijk zijn is onvoldoende onderbouwd.
4. De stelling dat eiser gelet op zijn achtergrond en zijn psychische problemen aangemerkt moet worden als een kwetsbaar persoon is niet met (medische) documenten onderbouwd. Om die reden kan dit niet leiden tot het oordeel dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor verweerder de asielaanvraag aan zich zou moeten trekken dan wel nadere garanties aan Spanje had moeten vragen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2022 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.