ECLI:NL:RBDHA:2022:13847

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
21/344
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsuitkering en onderzoek naar hoofdverblijf van gezin

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de herziening van een bijstandsuitkering. Eiseres, die sinds 2 augustus 2013 een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. Deze besluiten betroffen de herziening van haar bijstandsuitkering over de periode van 9 december 2019 tot en met 30 september 2020, waarbij verweerder de kostendelersnorm toepaste en een bedrag van € 3.994,83 terugvorderde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zoon van eiseres en zijn gezin tijdens de te beoordelen periode hun hoofdverblijf op het adres van eiseres hadden, wat aanleiding gaf tot de herziening van de bijstandsuitkering.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de rechtmatigheid van het onderzoek naar het waterverbruik van eiseres beoordeeld. Dit onderzoek, dat leidde tot de conclusie dat er sprake was van een inbreuk op het privéleven van eiseres, werd gerechtvaardigd geacht op basis van de onderzoeksbevoegdheid in de Participatiewet. De rechtbank oordeelde dat de waarnemingen en het huisbezoek, die plaatsvonden na signalen van hoog waterverbruik, proportioneel waren en dat er voldoende grond was voor de veronderstelling dat de zoon en zijn gezin bij eiseres woonden.

De rechtbank concludeerde dat eiseres haar inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat haar zoon en diens gezin bij haar verbleven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de herziening van de bijstandsuitkering en de terugvordering van het teveel betaalde bedrag rechtmatig waren. Eiseres werd niet in het gelijk gesteld, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3454

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B. el Ouath),
en
het college van burgemeester en Wethouders van Leidschendam-Voorburg(verweerder)
(gemachtigde: E. Doeve).

Procesverloop

In het besluit van 14 oktober 2020 (primair besluit I) heeft verweerder de uitkering herzien over de periode van 9 december 2019 tot en met 30 september 2020 in verband met toepassing van de kostendelersnorm. In het besluit van 15 oktober 2020 (primair besluit II) heeft verweerder het te veel aan bijstand ontvangen teruggevorderd tot een bedrag van
€ 3.994,83.
In het besluit van 13 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres ontvangt sinds 2 augustus 2013 een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm van een alleenstaande. In het kader van een Waterproject heeft een sociaal rechercheur van verweerder gekeken naar het waterverbruik op het adres van eiseres. Omdat het waterverbruik zo hoog was als gemiddeld voor bijna vier personen is de sociaal rechercheur een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte bijstandsuitkering. Daarbij is de gemeentelijke basisadministratie geraadpleegd, zijn waarnemingen verricht in de periode van 26 augustus 2020 tot 3 september 2020, is op 3 september 2020 een huisbezoek afgelegd en is eiseres gehoord op 9 september 2020. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 24 september 2020.
2. Verweerder heeft op basis van de onderzoeksresultaten geconcludeerd dat de zoon van eiseres met zijn gezin in de woning van eiseres verbleef en heeft daarin aanleiding gezien de bijstandsuitkering te herzien naar de kostendelersnorm en teveel betaalde bijstand terug te vorderen.
3. Eiseres heeft op hierna te bespreken gronden beroep ingesteld.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Onderzoek
4.1.
Het onderzoek naar het waterverbruik en de waarnemingen vormen een inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van eiseres. Volgens vaste rechtspraak (Centrale Raad van Beroep van 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1910) biedt de in artikel 53a Pw neergelegde onderzoeksbevoegdheid daarvoor een wettelijke grondslag in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM. In geschil is de vraag of de inbreuk een gerechtvaardigde inmenging was in het licht van laatstbedoelde bepaling.
4.2.
Met het opvragen van gegevens over waterverbruik wordt een beperkte en, gelet op het daarmee te dienen doel, in beginsel aanvaardbare inbreuk gemaakt op het recht op respect voor het privéleven van eiseres.
4.3.
Op grond van het waterverbruik bestond voldoende aanleiding het recht op bijstand van eiseres door middel van gerichte waarnemingen verder te onderzoeken. Er zijn zes waarnemingen geweest, gericht op de aanwezigheid van de auto van de zoon van eiseres. Gelet op de duur, intensiteit en frequentie is geen sprake van stelselmatige waarnemingen, in die zin dat hiermee een min of meer compleet beeld kon worden verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van eiseres. Verweerder kon geen gebruik maken van een minder ingrijpend onderzoeksmiddel. De waarnemingen voldeden dan ook aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat de daarmee gemaakte inbreuk op het recht op privacy gerechtvaardigd was.
4.4.
Van een inbreuk op het huisrecht als bedoeld in artikel 8 EVRM is geen sprake als de rechthebbende toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in de woning. De toestemming moet vrijwillig zijn verleend op basis van “informed consent”. Dit houdt in dat de toestemming van de betrokkene berust op volledige en juiste informatie over reden en doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor de verlening van bijstand heeft. Welke gevolgen voor de bijstandsverlening zijn verbonden aan het weigeren van toestemming voor het binnentreden in de woning hangt af van de vraag of een redelijke grond voor het huisbezoek bestaat. Van een dergelijke grond is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van (de omvang van) het recht op bijstand en niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd. Is sprake van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek dan dient de betrokkene erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de verlening van bijstand. [1]
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval een redelijke grond bestond voor het afleggen van het huisbezoek. De gegevens over het waterverbruik van eiseres in combinatie met de verrichte waarnemingen bieden voldoende grond voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de door eiseres verstrekte gegevens over haar woonsituatie. Verweerder heeft onder deze omstandigheden dan ook terecht van eiseres verlangd dat zij medewerking zou verlenen aan een af te leggen huisbezoek. Voorts is eiseres erop gewezen dat de weigering consequenties kan hebben voor de verlening van bijstand. Eiseres heeft na overleg met haar zoon schriftelijk toestemming gegeven om de woning binnen te treden. Van inbreuk op het huisrecht is dan ook geen sprake.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de beroepsgrond dat verweerder de onderzoeksbevindingen niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen, faalt.
5. Het betoog van eiseres dat haar in het onderzoek door het college de strafrechtelijke waarborg, te weten de onschuldpresumptie, is onthouden, slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak is het bijstandverlenend orgaan niet gehouden de betrokkene in het kader van een bestuursrechtelijk onderzoek gericht op de - nadere - vaststelling van het recht op bijstand bescherming en waarborgen te bieden als ware hij verdachte in strafrechtelijke zin. [2]
Herziening en terugvordering
6. Een besluit tot intrekking en terugvordering van bijstand is een voor eiseres belastend besluit. Het is daarom aan verweerder om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de bewijslast in beginsel op verweerder rust en dat het in dit geval op de weg van verweerder ligt om aannemelijk te maken dat eiseres in de te beoordelen periode van 9 december 2019 tot en met 30 september 2020 (de beoordelingsperiode) de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat haar zoon en diens gezin hun hoofdverblijf bij haar hadden.
6.1.
Het waterverbruik van eiseres bedraagt in de periode van 5 mei 2018 tot 23 april 2019 95 m³. Van 24 april 2019 tot 12 januari 2020 79 m³, wat op jaarbasis zou neerkomen op circa 110 m³; van 13 januari 2020 tot 22 april 2020 44 m³, wat op jaarbasis zou neerkomen op ongeveer 159 m³. In de periode van 23 april 2020 tot 3 september 2020 (datum van huisbezoek) was het verbruik 73 m³, wat op jaarbasis zou neerkomen op circa 199 m³. In het onderzoeksrapport wordt uitgegaan van een gemiddeld jaarverbruik van 46 m³ per persoon. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze gegevens dat het waterverbruik opmerkelijk is toegenomen vanaf 13 januari 2020 en dat in de periode daaraan voorafgaand sprake is van een lichte stijging.
6.2.
Een sociaal rechercheur heeft in de waarnemingsperiode zes waarnemingen verricht. Hij zag dat de auto van de zoon van eiseres tijdens elke waarneming in de omgeving van haar woning al dan niet in de condens geparkeerd stond.
6.3.
De zoon, die in de woning aan het werk was toen de sociaal rechercheurs zich hadden gemeld voor een huisbezoek, was bij het huisbezoek aanwezig en heeft tijdens het huisbezoek verklaringen afgelegd. In slaapkamer 1 zijn drie matrassen aangetroffen met lakens, omgeslagen dekbedden en kussens. Volgens hem slapen hij, zijn vrouw en dochter hier af en toe wel eens. In een kast lagen kledingstukken van de zoon en in een andere kast jurken van zijn vrouw, die zij volgens de zoon niet meer aan kan. Slaapkamer 2 is de slaapkamer van eiseres met in de kledingkast kleding van eiseres en van de kleindochter. Bij de voordeur hing een karatepak van de zoon en zijn werkkleding. In de tuin stond de motor van de zoon, onder een hoes, en in de schuur een kinderfiets. In kamer 3, door de zoon “omkleedkamer” genoemd, stond een kast vol met dameskleding van de vrouw van de zoon en lag er herenkleding van de zoon . Verder twee kastplanken met persoonlijke verzorgingsproducten, die volgens de zoon van hem en zijn vrouw zijn. Ook een sporttas met bokshandschoenen en een karateband lagen in deze kamer. Verder een kindertasje dat volgens de zoon voor zijn dochter is als zij naar de kinderopvang in Voorschoten gaat. In de badkamer lagen verzorgingsproducten die volgens de zoon van hem en zijn gezin zijn. Op zolder stonden tassen en verhuisdozen van de zoon en zijn gezin. In de hal een tiental kinderschoenen van de kleindochter. Volgens de zoon zijn alle aangetroffen spullen die van hem en zijn gezin zijn in de woning opgeslagen in afwachting van de oplevering van de nieuwe woning. Het gezin van de zoon komt dagelijks bij eiseres.
6.4.
Ter zitting is namens eiseres aangevoerd dat het in slaapkamer 1 niet om drie matrassen maar twee matrassen gaat. Tijdens het huisbezoek heeft de zoon geen toestemming gegeven voor het maken van foto’s. Gelet hierop en gezien de gedetailleerde beschrijving op ambtseed ziet de rechtbank geen reden te twijfelen dat er drie matrassen lagen.
6.5.
Eiseres heeft op 9 september 2020 verklaard dat haar zoon bij haar doucht en zijn kleding wast. Zij past op haar kleindochter, verzorgt haar en doet haar was. Zij haalt haar van de opvang als haar ouders nog werken. Haar zoon en zijn gezin zijn overdag bij haar. Haar zoon heeft zijn huis verkocht en is in afwachting van oplevering van een nieuw huis. Een groot deel van zijn kleding en spullen staan bij haar. Haar zoon gaat regelmatig met vrienden naar buiten en komt rond 04.00 uur bij haar thuis. Als hij te laat is slaapt hij bij haar. Haar zoon en zijn gezin eten, douchen en verblijven bij haar. Zij slapen af en toe bij haar. Overdag verblijven zij bij haar, eten en douchen zij bij haar. Zij slapen bij een oom die tussen [plaats 1] en [plaats 2] woont.
6.5.1.
In beroep heeft eiseres betoogd dat zij onder druk heeft verklaard en dat de tolk kan verklaren hoe het gesprek is gegaan. Eiseres heeft de verklaring afgelegd en het verslag ondertekend terwijl zij werd bijgestaan door een tolk. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de juistheid van het verslag. Van onaanvaardbare druk is niet gebleken.
6.6.
Een directe buurman op heeft 3 september 2020 ten overstaan van twee sociaal rechercheurs verklaard dat eiseres alleen was en dat in december het hele gezin is gekomen. Hij weet niet hoe lang ze blijven. Hij noemt ook het merk auto van de zoon, dat hij een motor heeft en dat eiseres ook een auto heeft. Verder verklaart hij dat eiseres sinds twee à drie weken via de achterzijde wegloopt om de kleindochter weg te brengen. De buurman heeft de verklaring ondertekend. Op de verklaring staat dat deze gebruikt kan worden in een gerechtelijke procedure en dat hij na voorlezing volhardt.
6.6.1.
Eiseres heeft gesteld dat zij ruzie heeft met deze buurman. Nu de verklaring is afgelegd en ondertekend ten overstaan van twee sociaal rechercheurs en gezien de details die de buurman noemt, ziet de rechtbank geen reden de verklaring buiten beschouwing te laten.
7. In de kern draait het in dit geschil om de vraag of de zoon en zijn gezin tijdens de te beoordelen periode hun hoofdverblijf op het adres van eiseres hadden of dat zij slechts hun spullen bij eiseres hadden opgeslagen. Dat het gezin hun woning had verlaten en in afwachting was van de oplevering van hun nieuwe woning staat vast. Ook is duidelijk dat er spullen van hen stonden opgeslagen bij eiseres. Immers, op zolder stonden onder andere verhuisdozen.
7.1.
Voor de beoordeling van deze vraag komt betekenis toe aan het feit dat ook in de overige vertrekken van de woning van eiseres spullen van het gezin van de zoon zijn aangetroffen. Tijdens het huisbezoek heeft de zoon over de kleding in slaapkamer 1 expliciet verklaard dat dit oude kleding is. Gezien de veelheid van kleding, waarbij ook telt dat de zoon niet van alle kleding tijdens het huisbezoek heeft gezegd dat dit kleding is die niet meer wordt gedragen, de veelheid van verzorgingsproducten van het gezin van de zoon en gezien de drie beslapen matrassen in één slaapkamer, bezien in combinatie met de aangetroffen auto met condens, de verklaring van de buurman en het hogere waterverbruik, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de zoon en zijn gezin tijdens de te beoordelen periode hun hoofdverblijf hadden op het adres van eiseres. Eiseres heeft dit verblijf niet gemeld aan verweerder en heeft daarmee de inlichtingenverplichting geschonden.
7.2.
Het college is onder deze omstandigheden gehouden om de bijstandsuitkering van eiseres per 9 december 2019 te herzien op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw. Het betoog van eiseres dat haar persoonlijke omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van het college bij de herziening van die uitkering, slaagt gelet op die bepaling niet.
7.3.
Dringende redenen om af te zien van de terugvordering kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering. Het moet gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken. Eiseres is hier niet in geslaagd. De rechtbank merkt hierbij op dat aangezien eiseres de woning deelde met de zoon en zijn gezin, het voor de hand ligt dat de zoon en zijn gezin een financiële bijdrage aan eiseres leveren. Verder doen de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voordoen indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. Daarbij geldt voor eiseres de bescherming van de beslagvrije voet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het beroep is ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van de Wetering, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 28 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1659.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9827.