ECLI:NL:RBDHA:2022:13878
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake rechtmatig verblijf van een Letse burger
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep van een Letse burger tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had vastgesteld dat de eiser geen rechtmatig verblijf had op grond van het Unierecht. Dit besluit volgde op een verzoek van de politie, die op 1 september 2021 had aangegeven dat de eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland had. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
De eiser, geboren in 1987, staat geregistreerd als niet-ingezetene in de Basisregistratie Personen. De staatssecretaris had op 8 september 2021 een verwijderingsmaatregel opgelegd, omdat de eiser niet als economisch actieve of niet-actieve gemeenschapsonderdaan kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de belangen van de eiser, maar dat deze niet voldoende had aangetoond dat hij rechtmatig verblijf had. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het nadeel van de eiser uitviel, mede omdat hij geen beroep had gedaan op het sociale bijstandsstelsel en er geen bewijs was van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de staatssecretaris geen misbruik van zijn bevoegdheden heeft gemaakt en dat de belangenafweging voldoet aan de huidige stand van het EU-recht. De rechtbank heeft de door de eiser aangevoerde omstandigheden in de belangenafweging betrokken, maar oordeelde dat er geen aanleiding was om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser heeft de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.