ECLI:NL:RBDHA:2022:13878

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
NL22.8306 (beroep) en NL22.8308 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake rechtmatig verblijf van een Letse burger

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep van een Letse burger tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had vastgesteld dat de eiser geen rechtmatig verblijf had op grond van het Unierecht. Dit besluit volgde op een verzoek van de politie, die op 1 september 2021 had aangegeven dat de eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland had. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.

De eiser, geboren in 1987, staat geregistreerd als niet-ingezetene in de Basisregistratie Personen. De staatssecretaris had op 8 september 2021 een verwijderingsmaatregel opgelegd, omdat de eiser niet als economisch actieve of niet-actieve gemeenschapsonderdaan kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de belangen van de eiser, maar dat deze niet voldoende had aangetoond dat hij rechtmatig verblijf had. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het nadeel van de eiser uitviel, mede omdat hij geen beroep had gedaan op het sociale bijstandsstelsel en er geen bewijs was van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de staatssecretaris geen misbruik van zijn bevoegdheden heeft gemaakt en dat de belangenafweging voldoet aan de huidige stand van het EU-recht. De rechtbank heeft de door de eiser aangevoerde omstandigheden in de belangenafweging betrokken, maar oordeelde dat er geen aanleiding was om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser heeft de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.8306 en NL22.8308

uitspraak van de enkelvoudige kamer/ voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], van Letse nationaliteit, eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.C. Stoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2021 (primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht.
Bij besluit van 14 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.8306) ingesteld. Ook heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening (NL22.8308) ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft alleen het beroep op 2 november 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1987 en heeft de Letse nationaliteit. Eiser staat per 3 januari 2018 geregistreerd als niet ingezetene in de Basisregistratie Personen (BRP). De politie, eenheid Den Haag, heeft verweerder op 1 september 2021 verzocht om vast te stellen dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft.
2. Verweerder heeft op grond van het onderzoek van de politie geconcludeerd dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, omdat hij niet valt aan te merken als economisch actieve of niet-actieve gemeenschapsonderdaan. Verweerder heeft daarom aan eiser een verwijderingsmaatregel opgelegd. Verder heeft verweerder over de toelaatbaarheid van de verwijdering van eiser een afweging gemaakt over het belang van eiser om in Nederland te verblijven, tegen het belang van de Nederlandse Staat. Volgens verweerder valt deze belangenafweging in het nadeel van eiser uit.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met het feit dat eiser geen beroep op het sociale bijstandsstelsel heeft gedaan. Hij verwijst daarbij naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter [1] en de Richtsnoeren. [2] Verweerder had daarom geen verwijderingsmaatregel aan hem mogen opleggen. Verder heeft verweerder misbruik gemaakt van zijn bevoegdheden, omdat uit artikel 7 van de Verblijfsrichtlijn [3] niet volgt dat het leiden van een zwervend bestaan en het veroorzaken van overlast een reden zijn om een verwijderingsmaatregel op te leggen. De bescherming van de openbare orde is geen belang dat verweerder bij zijn besluitvorming had mogen betrekken. Ten slotte had verweerder in de door eiser aangevoerde omstandigheden aanleiding moeten zien om af te zien van het opleggen van de verwijderingsmaatregel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Rechtmatig verblijf
4. De rechtbank stelt vast dat eiser ten aanzien van zijn rechtmatig verblijf als economisch actieve burger geen gronden heeft ingediend. Nu eiser niet heeft vermeld in welk opzicht het standpunt van verweerder hierover niet klopt, bestaat er geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
4.1.
Voor zover eiser stelt dat hij als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan rechtmatig in Nederland verblijft, overweegt de rechtbank als volgt. Niet is gebleken dat eiser over voldoende middelen van bestaan beschikt om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Dat eiser geen beroep op het sociale bijstandsstelsel heeft gedaan, betekent niet dat verweerder geen verwijderingsmaatregel aan eiser mocht opleggen. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt namelijk dat indien een Unieburger geen verblijfsrecht kan ontlenen aan de Verblijfsrichtlijn, deze persoon in beginsel onderworpen kan worden aan een verwijderingsmaatregel, ook als deze persoon geen beroep heeft gedaan op het sociale bijstandsstelsel. [4]
Détournement de pouvoir
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen misbruik van zijn bevoegdheden gemaakt bij het opleggen van de verwijderingsmaatregel. Anders dan eiser heeft gesteld, is de verwijderingsmaatregel opgelegd omdat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft als economisch actieve of economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan. Dat hij een zwervend bestaan leidt, overlast veroorzaakt en meermalen met de politie in aanraking is gekomen, heeft verweerder terecht als aanleiding kunnen zien om nader onderzoek te verrichten naar de vraag of aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf wordt voldaan (Zie de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000, besluit van 8 juni 2014, Staatsblad, nr. 268, onder 3.). Van strijd met artikel 7 van de Verblijfsrichtlijn is dan ook geen sprake.
Belangenafweging
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder een belangenafweging heeft verricht die voldoet aan de huidige stand van het EU-recht en de jurisprudentie. [5] Verweerder heeft de door eiser aangevoerde omstandigheden kenbaar in de belangenafweging betrokken en voldoende gemotiveerd aangegeven waarom de belangenafweging in eisers nadeel uitvalt. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser volgens de politie vaak overlast veroorzaakt en verschillende keren door de politie is aangehouden op verdenking van het plegen van onder andere winkeldiefstallen. Alhoewel eiser al meerdere jaren in Nederland verblijft, is niet gebleken van een duidelijk belang om hier te blijven. Van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven of van een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland is niet gebleken. Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat hij een reële kans op arbeid heeft, enkel omdat hij in het bezit is van een identiteitsbewijs. Hij heeft dit standpunt ook niet (met bewijsstukken) onderbouwd. Dat eiser het zwaar heeft, aan zijn verslaving werkt en de tijd moet worden gegund om werk te zoeken leidt, mede gelet op het voorgaande, niet tot een ander oordeel.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [6]
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna de Afdeling).
2.Richtsnoeren voor de toepassing van Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
3.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3585, rechtsoverweging 3.4.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3584, rechtsoverwegingen 3.7. en verder.
6.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.