ECLI:NL:RBDHA:2022:13955

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
NL22.17468
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser met betrekking tot vervolging door de Taliban en beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Pakistaanse nationaliteit, een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. Eiser heeft eerder asiel aangevraagd, maar zijn aanvragen zijn afgewezen. In zijn derde aanvraag stelt hij dat hij bedreigd wordt door de Taliban vanwege zijn werkzaamheden voor een polio vaccinatieprogramma. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, omdat het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een gebrek vertoonde. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een onjuiste beoordelingsmaatstaf hanteerde bij de beoordeling van nieuwe feiten en omstandigheden die eiser had aangevoerd. Hoewel de rechtbank het besluit vernietigde, heeft zij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat verweerder feitelijk een volledige geloofwaardigheidsbeoordeling had uitgevoerd en eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er een rechtsgrond voor verlening van zijn asielvergunning bestond. De rechtbank heeft ook overwogen dat de overgelegde dreigbrieven niet voldoende bewijs boden voor de gestelde bedreigingen en dat eiser niet consistent had verklaard over zijn situatie. Eiser heeft recht op proceskostenvergoeding, die door de rechtbank is vastgesteld op € 1.897,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17468

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Radema).

ProcesverloopBij besluit van 4 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen W.M. Mamik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek na afloop van de zitting heropend en verweerder en eiser in de gelegenheid gesteld om te reageren op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 september 2022 [1] en een standpunt in te nemen of deze uitspraak gevolgen moet hebben voor het onderhavige beroep.
Verweerder en eiser hebben beiden een schriftelijke reactie gegeven.
Partijen hebben desgevraagd te kennen gegeven dat zij toestemming geven voor het doen van uitspraak zonder een nadere zitting. Hierop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en partijen medegedeeld dat uiterlijk op 7 december 2022 uitspraak zal worden gedaan.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1994 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Hij heeft op 28 november 2019 een eerste asielaanvraag ingediend, waaraan hij ten grondslag heeft gelegd dat dat hij in Pakistan voor de organisatie BHU werkzaam was als teamleider van een polio vaccinatiecampagne. Door zijn werkzaamheden voor dit programma heeft eiser problemen gekregen met de Taliban. Bij besluit van 25 mei 2020 is deze aanvraag niet in behandeling genomen.
2. Eiser heeft op 7 oktober 2020 een tweede asielaanvraag ingediend. Bij besluit van
7 april 2021 is deze aanvraag afgewezen. Het door eiser ingediende beroep tegen deze beschikking is gegrond verklaard door de rechtbank, waarna eisers aanvraag opnieuw is beoordeeld. Bij besluit van 20 januari 2022 is deze tweede aanvraag afgewezen en het beroep van eiser tegen dat besluit is ongegrond verklaard. De Afdeling heeft dit oordeel bevestigd, daarmee staat het besluit van 20 januari 2022 in rechte vast.
Huidige asielaanvraag
3. Eiser heeft op 24 augustus 2022 onderhavige opvolgende (derde) asielaanvraag ingediend. Hij heeft aangevoerd dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn. Zo heeft eiser verklaard dat de Taliban verschillende keren bij zijn huis in Pakistan is langsgekomen en dreigbrieven voor hem heeft achtergelaten. Uiteindelijk is de oom van eiser door de Taliban meegenomen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser weliswaar in beroep kopieën van dreigbrieven heeft overgelegd, maar dat eiser hiermee nog niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bij terugkeer naar Pakistan sprake is van een gegronde vrees voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of van een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. [2] Alhoewel verweerder erkent dat de aanvraag van eiser gelet op de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2022 niet mocht worden afgewezen als niet-ontvankelijk, vindt verweerder dat met het voornemen, bestreden besluit, verweerschrift en de aanvullende reactie na zitting voldoende is ingegaan op de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser en die besluitvorming een kennelijk ongegrondverklaring [3] van eisers aanvraag kan dragen. Verweerder verzoekt daarom het bestreden besluit te vernietigen, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser vindt dat hij met het overleggen van de kopieën van de dreigbrieven wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt dat hij wordt bedreigd door de Taliban. Hij heeft hier niet vaag over verklaard, maar hij was emotioneel aangeslagen en daardoor warrig. Verweerder heeft ten onrechte deze documenten, waarvan eiser het origineel in zijn bezit heeft, niet laten onderzoeken door Bureau Documenten. Tot slot vindt eiser dat het bestreden besluit gelet op de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2022 niet in stand kan blijven en het beroep dan ook gegrond verklaard moet worden. Verweerder zou opnieuw moeten beslissen op zijn aanvraag.
Welke gevolgen heeft de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2022 voor het beroep?
6. De Afdeling heeft zich in de uitspraak van 15 september 2022 uitgelaten over het
toetsingskader voor opvolgende aanvragen. Uit die uitspraak volgt onder meer dat verweerder ten tijde van eisers aanvraag (nog) een onjuiste beoordelingsmaatstaf hanteerde bij de vraag of sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Partijen zijn het met elkaar eens dat het bestreden besluit gelet op voornoemde rechtspraak van de Afdeling een gebrek bevat. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om in het kader van finale geschilbeslechting de rechtsgevolgen van het bestreden besluit - namelijk de afwijzing van eisers asielaanvraag - in stand te laten. [4] Dit omdat verweerder feitelijk een volledige geloofwaardigheidsbeoordeling heeft uitgevoerd, eisers verklaringen inhoudelijk zijn getoetst, en verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een rechtsgrond voor verlening van zijn gevraagde asielvergunning bestaat. De rechtbank is het met verweerder eens dat de besluitvorming van verweerder een afwijzing van eisers aanvraag als kennelijk ongegrond kan dragen en zal hieronder motiveren hoe zij tot dit oordeel komt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit dient te worden gelezen in het
licht van de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 22 februari 2022. In deze uitspraak heeft de rechtbank geconcludeerd dat eisers verklaringen over de problemen die hij in Pakistan zou hebben gehad met de Taliban in die procedure niet geloofwaardig zijn geacht. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat niet alleen sprake is van losse discrepanties, maar dat de tegenstrijdige punten die verweerder terecht heeft tegengeworpen direct de kern van eisers asielrelaas raken. [5] Met de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2022 is dit oordeel in rechte vast komen te staan.
Werkzaamheden polio vaccinatieprogramma
8. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn oom is meegenomen door de Taliban, omdat zij op zoek waren naar eiser. Verweerder heeft hierbij niet ten onrechte voorop gesteld dat de werkzaamheden van eiser voor het polio vaccinatieprogramma niet geloofwaardig zijn geacht. Niet valt in te zien dat eiser nog steeds niet over enige documenten, zoals bijvoorbeeld loonstroken of salarisbetalingen, kan beschikken die kunnen onderbouwen dat hij wel dergelijke werkzaamheden heeft verricht.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat met de overgelegde dreigbrieven niet alsnog aannemelijk wordt dat eiser werkzaam was voor de BHU en dat hij daarom is bedreigd door de Taliban. Alhoewel in de dreigbrief van 8 augustus 2022 wordt vermeld dat eiser voor ongelovigen zou hebben gewerkt en heeft gespioneerd, wordt dit niet verder gespecificeerd. Uit de andere twee dreigbrieven kan niet afgeleid worden dat deze te maken hebben met de (gestelde) werkzaamheden van eiser voor de BHU.
Dreigbrieven
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij vaag en oppervlakkig heeft verklaard over de dreigbrieven. Hij weet niet hoeveel er zijn, wat er precies in staat en wanneer ze zijn afgegeven. Hierbij heeft verweerder niet ten onrechte meegewogen dat de ontvangst van dergelijke brieven een behoorlijke impact op eiser zou moeten hebben en hij nog contact heeft gehad met de personen die deze brieven hebben ontvangen en hebben gelezen. Dat eiser niet vaag, maar warrig zou hebben verklaard door zijn emotionele toestand wordt niet gevolgd. Verweerder mag van eiser verwachten dat hij met betrekking tot zijn asielrelaas overtuigend en consistent kan verklaren. Bovendien heeft eiser niet gesteld of aangetoond dat hij gelet op zijn medische omstandigheden niet in staat was om consistent te verklaren.
11. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de authenticiteit van de dreigbrieven niet hoeft te worden onderzocht door Bureau Documenten, omdat de (vertalingen van de) dreigbrieven op zichzelf het asielrelaas van eiser niet alsnog aannemelijk maken. Zo rijmt het niet met elkaar dat eiser in zijn gehoor opvolgende aanvraag van 31 augustus 2022 heeft verklaard dat ‘zijn oom 3,5 of 4 maanden geleden is meegenomen door de Taliban en sindsdien spoorloos is’ terwijl de dreigbrieven zijn gedateerd op respectievelijk 6 mei 2022,
7 juli 2022 en 8 augustus 2022. Het is vreemd dat deze dreigbrieven zouden zijn bezorgd bij de familie van eiser na het meenemen van de oom door de Taliban, maar dat er in de dreigbrieven niet wordt gesproken over de oom. Ook rijmt dit niet met de waarschuwing in de dreigbrief van 8 augustus 2022 waarin staat dat ‘Als u dat niet doet dan zullen al uw familieleden schade oplopen’. Deze tekst impliceert namelijk dat er tot op dat moment nog geen schade is aangericht. Ook valt niet in te zien dat het dreigement aan de familie geen kracht wordt bijgezet met enige verwijzing naar de verdwijning van zijn oom. Bovendien heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij de gestelde verdwijning van zijn oom niet aannemelijk heeft gemaakt, nu eiser ook geen documenten heeft overgelegd die de gestelde verdwijning van zijn oom onderbouwen dan wel aantonen. Tot slot heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat het logo op de dreigbrieven afwijkt van de uit openbare bronnen bekende logo’s en ook de naam van de talibanleider waarmee de dreigbrieven zijn ondertekend, afwijkt van de daadwerkelijke naam van de leider van de Pakistaanse taliban.
Wat is de conclusie?
12. Gelet op het onder 6 geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht in stand blijven. In dat kader merkt de rechtbank op dat met het bestreden besluit geen terugkeerbesluit of inreisverbod is opgelegd. De rechtbank merkt op dat voor zover de initiële niet-ontvankelijkverklaring van eisers aanvraag feitelijke gevolgen voor eiser heeft gehad, het hem in lijn met de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2016 [6] vrijstaat om bij verweerder een verzoek in te dienen tot vergoeding van de gestelde geleden schade.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde proceskosten vergoeden. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie) met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.897,50.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Petersen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Zie rechtsoverweging 6.4 en 6.5 van de uitspraak.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2999.