ECLI:NL:RBDHA:2022:13956
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag en bestuurlijke dwangsom
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een asielzoeker, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 12 augustus 2021 een asielaanvraag ingediend, welke op 7 april 2022 door de staatssecretaris is ingewilligd. Eiser heeft vervolgens op 13 april 2022 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij hij onder andere stelde dat er een rechterlijke dwangsom verbeurd was. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser geen procesbelang heeft bij het beroep, aangezien de staatssecretaris al had beslist op de asielaanvraag voordat het beroep werd ingesteld. Dit betekent dat er geen aanleiding is om een nieuw besluit te eisen of om een andere handeling te verrichten.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom kan verbeuren. Eiser heeft betoogd dat deze wet in strijd is met het Unierecht, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de uitsluiting van de bestuurlijke dwangsom in dit geval niet leidt tot ongunstigere procedurevoorschriften dan die voor soortgelijke nationale procedures. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.