ECLI:NL:RBDHA:2022:13957
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en de toepassing van bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 14 april 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 11 september 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 19 mei 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Desondanks heeft eiser besloten het beroep te handhaven. Verweerder heeft hierop een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft zich in haar overwegingen gericht op de vraag of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van bepaalde artikelen van de Awb uit voor besluiten op asielaanvragen. Eiser stelt dat deze wet in strijd is met het Unierecht, en verwijst naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem.
De rechtbank overweegt dat het uitsluiten van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag leiden tot ongunstigere procedurevoorschriften voor asielaanvragen dan die welke gelden voor soortgelijke situaties naar nationaal recht. De rechtbank concludeert dat, omdat artikel 1 van de Tijdelijke wet de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, eiser met het beroep niet kan bereiken wat hij wil, waardoor het procesbelang ontbreekt. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.
De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat eiser vanwege het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag wel degelijk beroep kon instellen. Daarom is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.