ECLI:NL:RBDHA:2022:13961
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 22 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 10 februari 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 6 mei 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft desondanks het beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De kern van het beroep betreft de vraag of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder dat hij geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb uit voor besluiten op asielaanvragen. Eiser stelt dat deze wet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank overweegt dat het buiten toepassing laten van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag resulteren in ongunstiger procedurevoorschriften voor asielaanvragen dan voor soortgelijke nationale procedures. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die concludeerde tot de onverbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eiser met het beroep niet kan bereiken wat hij wil. Eiser heeft terecht beroep ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag, en de rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.