ECLI:NL:RBDHA:2022:14059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
09/136700-22 09/288339-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verkrachting, bewezenverklaring voor mishandeling en drugshandel

Op 23 december 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting, mishandeling en drugshandel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde verkrachting, omdat er onvoldoende steunbewijs was voor deze beschuldiging. De verklaringen van het vermeende slachtoffer waren inconsistent en er was geen ander bewijs dat de seksuele handelingen bevestigde. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan mishandeling, aangezien er voldoende bewijs was dat hij het slachtoffer had geslagen en haar hoofd tegen de grond had geslagen, wat leidde tot ernstig letsel, waaronder gebroken jukbeenderen.

Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan drugshandel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 24 oktober 2021 heroïne had verkocht en cocaïne voorhanden had gehad. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op en kende een schadevergoeding toe aan het slachtoffer voor de geleden schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen contactverbod met het slachtoffer nodig had, aangezien er geen verdere contacten waren geweest na het voorval. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in zedenzaken en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met getuigenverklaringen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/136700-22 en 09/288339-21 (ttz gevoegd)
Datum uitspraak: 23 december 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 [geboorteplaats] ,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 12 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.D.A. Stam naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 12 december 2022 - ten laste gelegd dat:
parketnummer 09/136700-22 (hierna te noemen: zaak A)
1
hij op of omstreeks 1 juni 2022 te Gouda
[slachtoffer] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- door die [slachtoffer] aan te raken bij haar benen en/of borsten,
- door tegen die [slachtoffer] te zeggen dat zij haar trui en/of kleding uit moest doen en/of
- door (met kracht) het hoofd van die [slachtoffer] vast te pakken en/of (vervolgens) in de richting van zijn, verdachtes, lichaam te duwen,
en/of waarbij verdachte steeds voorbij is gegaan aan signalen van verbaal en/of fysiek verzet door die [slachtoffer] ,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] ;
2
hij op of omstreeks 1 juni 2022 te Gouda
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten twee gebroken jukbeenderen, heeft toegebracht door
- die [slachtoffer] (met kracht) in/tegen het gezicht en/of op/tegen het lichaam te stompen en/of te slaan,
- het hoofd van die [slachtoffer] tegen de grond te slaan en/of
- die [slachtoffer] aan de haren te trekken en/of (vervolgens) door de woning te sleuren;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 juni 2022 te Gouda
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer] (met kracht) in/tegen het gezicht en/of op/tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen,
- het hoofd van die [slachtoffer] tegen de grond heeft geslagen en/of
- die [slachtoffer] aan de haren heeft getrokken en/of (vervolgens) door de woning heeft gesleurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 juni 2022 te Gouda
heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- (met kracht) in/tegen het gezicht en/of op/tegen het lichaam te stompen en/of te slaan,
- met het hoofd tegen de grond te slaan en/of
- aan de haren te trekken en/of (vervolgens) door de woning te sleuren;
parketnummer 09/288339-21 (hierna te noemen: zaak B)
1
hij op of omstreeks 24 oktober 2021 te Gouda, althans in Nederland,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 0,39 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne en/of
ongeveer 3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 24 oktober 2021 te Gouda, althans in Nederland
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 0,39 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne en/of ongeveer 3 gram, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van zaak A het onder 1 en onder 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Ten aanzien van zaak B heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat onder 1 het verkopen, afleveren en verstrekken van de heroïne wettig en overtuigend bewezen kan worden, en onder 2 het voorhanden hebben van cocaïne wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Voor het overige dient vrijspraak te volgen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van het in zaak A en zaak B ten laste gelegde.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
3.4.1.
Zaak A
Feit 1
Inleiding
Aan de verdachte is onder 1 ten laste gelegd – kort samengevat – dat hij op 1 juni 2022 de aangeefster, [slachtoffer] , heeft verkracht. Dit zou zijn gebeurd in de woning van de verdachte, waar aangeefster de verdachte zou hebben moeten pijpen en daarna door hem zou zijn mishandeld. De verdachte heeft dit ontkend. Zijn verklaring komt er – kort samengevat – op neer dat de hij en de aangeefster in zijn woning waren, dat zij ruzie kregen en dat hij geweld tegen haar heeft gebruikt, waarna de aangeefster naar buiten is gegaan.
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte betekent dit dat het vermeende slachtoffer doorgaans de enige is die over de seksuele handelingen kan verklaren. Dat is ook in deze zaak het geval.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, is de enkele verklaring van één getuige onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
Verklaringen aangeefster
Op 2 juni 2022 heeft politie een informatief gesprek zeden gevoerd met aangeefster. Zij was op dat moment nog niet in staat om aangifte te doen. Op 3 en 9 juni 2022 heeft aangeefster bij de politie aangifte tegen de verdachte gedaan. Aangeefster is op 5 december 2022 gehoord bij de rechter-commissaris. Samengevat heeft aangeefster verklaard dat zij met samen met een man naar de woning van ene ‘ [naam 1] ’ is gegaan. In die woning gebruikte aangeefster crack en lachgas. De man met wie aangeefster naar de woning van [naam 1] was gegaan wilde op een gegeven moment “meer”. Vervolgens is hij boos weggegaan omdat aangeefster dat niet wilde en heeft haar daar achtergelaten. Even later ontving aangeefster een appje van ene ‘ [verdachte] ’. Aangeefster dacht dat het [verdachte] uit Rotterdam was, maar toen hij haar kwam halen bleek het iemand te zijn die zij niet kende, te weten de verdachte. Aangeefster is met de verdachte in de auto naar zijn woning gegaan waar zij lachgas hebben gebruikt. [verdachte] had ook andere drugs die aangeefster via een pijpje heeft gerookt, mogelijk was dat crack maar aangeefster zet daar op momenten vraagtekens bij. Ze had ook een klein beetje crack van zichzelf. In het informatieve gesprek heeft aangeefster verteld dat [verdachte] op een gegeven moment aan haar begon te zitten, dat zij dit niet fijn vond en dat het niet goed voelde. Op dat moment heeft zij haar vriendin [naam 2] geappt, maar er was toen al sprake van een situatie waarin [verdachte] haar niet wilde laten gaan. [verdachte] dwong haar om hem te pijpen. Hij heeft zijn lul in haar mond gestopt en hij begon haar te slaan. Ze herinnert zich nog dat [verdachte] haar naar buiten heeft gesleurd en dat ze met vuisten is geslagen. De buurman heeft de politie gebeld.
In haar aangifte van 3 juni 2022 heeft aangeefster verklaard [verdachte] haar bij haar benen en borsten heeft aangeraakt. Toen moest ze hem pijpen. Het lukte haar om haar telefoon te pakken en 112 te bellen. Volgens aangeefster moet [verdachte] dit gehoord hebben, want toen ging hij helemaal los. Hij begon haar met vuisten te slaan en door de woning te sleuren. Hij sloeg haar hoofd op de grond. Hij heeft haar buiten het hoekje om gesleurd. De buurman kwam toen en ze is de woning van de buurman in gegaan.
Op 9 juni 2022 is aangeefster nogmaals gehoord door de politie. In dit verhoor weet aangeefster niet te verklaren hoe de aanraking van haar borsten is geweest. Ze moest [verdachte] pijpen en ze weet niet hoe het gestopt is. Op dat moment probeerde zij de politie te bellen en dat is ook gelukt. Toen zijn de mishandelingen begonnen. [verdachte] heeft haar al in zijn huis tot aan buiten vol op haar hoofd geslagen en haar hoofd op de grond geslagen. Op het moment dat hij haar aan haar haren naar buiten sleurde is ze heel hard gaan schreeuwen. Toen kwam de buurman naar buiten en is [verdachte] weggegaan. Nadat zij de politie had gebeld is ze voor het eerst geslagen.
In een verhoor bij de rechter-commissaris op 5 december 2022 heeft aangeefster verklaard dat [verdachte] haar hoofd vast pakte en haar dwong hem te pijpen. Daarna pakte hij haar bij haar hoofd en begon haar hoofd te slaan tegen de grond. Ook buiten is zij met haar hoofd tegen de grond geslagen. Het moment dat ze 112 belde was het moment dat aangeefster voelde dat er iets niet klopte. Haar vriendin [naam 2] heeft ze pas later verteld wat er gebeurd is.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
De raadsman heeft bepleit dat de verklaringen van aangeefster als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven. De rechtbank overweegt als volgt. Enerzijds is de kern van de verklaringen van aangeefster steeds hetzelfde gebleven: zij was in de woning van de verdachte, zij moest hem pijpen en hij gebruikte geweld tegen haar. Anderzijds zijn er tussen deze verklaringen tegenstrijdigheden. Die tegenstrijdigheden raken aan de kern van haar verklaring, namelijk de seksuele handelingen en het geweld. Aangeefster heeft immers wisselend verklaard of de verdachte haar wel of niet bij haar borsten en benen heeft aangeraakt en ook welke geweldshandelingen hebben plaatsgevonden. Daarbij komt dat aangeefster heeft verklaard vóór de ontmoeting met de verdachte en ook in zijn woning drugs te hebben gebruikt, naar eigen zeggen in ieder geval crack en lachgas. De rechtbank acht mogelijk dat de herinneringen van aangeefster over hetgeen is gebeurd die avond door dit drugsgebruik zijn vervaagd en/of gekleurd.
Dit geeft de rechtbank evenwel geen aanleiding om de verklaringen van aangeefster als onbetrouwbaar terzijde te schuiven. Wel ziet de rechtbank daarin aanleiding om behoedzaam om te gaan met de verklaringen van aangeefster. Dat betekent dat extra gewicht toekomt aan de vraag in hoeverre de verklaringen van aangeefster worden ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Gesprekken 112
Aangeefster heeft verklaard dat zij de verdachte eerst moest pijpen, toen haar telefoon te pakken heeft gekregen en 112 heeft kunnen bellen. Naar aanleiding van het 112-gesprek zou de verdachte helemaal los zijn gegaan en is de mishandeling begonnen. Uit onderzoek is gebleken dat aangeefster inderdaad op 1 juni 2022 om 22:12 uur het alarmnummer 112 heeft gebeld en dat dit telefoongesprek is ingekomen bij de landelijke eenheid van de politie Driebergen. Het gesprek heeft twee seconden geduurd en op de opname van het gesprek is te horen dat de centralist zei “alarmcentrale 112” en op de achtergrond een vrouwenstem gilde. Daarna werd de verbinding verbroken. Blijkens de verklaring van [getuige 1] , die naast de verdachte woont, hoorde hij uit de woning naast hem schreeuwen en slaan. Hij hoorde hard gebonk, dat er geslagen werd en hij hoorde een vrouw gillen. Naar aanleiding van deze geluiden heeft hij om 22:12 uur de politie gebeld.
De [getuige 1] en aangeefster bellen dus kennelijk op hetzelfde tijdstip naar de politie en 112. Dat er op dat moment iets is voorgevallen tussen de aangeefster en de verdachte, lijkt daarmee wel vast te staan. Dit is – volgens de verklaring van aangeefster – echter gebeurd na de beweerde seksuele handelingen. Uit de 112-gesprekken valt niet op te maken wat er daarvoor is gebeurd. De rechtbank ziet dan ook in het bellen van 112 geen steunbewijs voor de verklaringen van aangeefster over de seksuele handelingen.
Processen-verbaal politie ter plaatse
De politie neemt na aankomst in de woning van [getuige 1] , waar aangeefster naar binnen is gevlucht, hevige emotie waar bij aangeefster. De politie ziet haar huilen. Waarnemingen van emoties kunnen binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn om (in combinatie met andere omstandigheden) als steunbewijs te worden aangemerkt. Echter, in deze zaak is het zeer goed mogelijk dat deze heftige emoties teweeg zijn gebracht door het geweld dat de verdachte na de beweerde verkrachting tegen aangeefster zou hebben toegepast. De waargenomen emoties kunnen daarom niet als voldoende zelfstandig en onderscheidend worden aangemerkt en zijn in zoverre dan ook geen steunbewijs.
Medische informatie
Uit de medische informatie blijkt dat er sprake was van letsel aan het gelaat van aangeefster waaronder twee gebroken jukbeenderen en een vermoedelijke breuk aan de oogkas. Het geconstateerde letsel biedt echter geen steun aan de vermeende verkrachting, nu de verdachte volgens aangeefster eerst geweld tegen haar zou hebben gebruikt na de seksuele handelingen.
Verklaring [getuige 1]
, buurman van de verdachte, hoorde luid gepraat en ruzie uit de woning van verdachte. Daarnaast hoorde hij geschreeuw, slaan en hard gebonk. Hij hoorde iets heel hard vallen. Hij heeft verklaard dat hij “echt een mishandeling” hoorde. Aangeefster heeft hem, nadat zij de woning van de verdachte was ontvlucht, verteld dat zij was mishandeld. De getuige nam een verminking in haar gezicht waar. De getuige heeft niets gehoord over seksuele handelingen. Hij heeft één keer gehoord dat werd gezegd “raak me niet aan”, maar volgens de getuige was dat “meer tijdens de ruzie om de klappen te doen stoppen”. Hetgeen de [getuige 1] heeft gehoord en gezien heeft daarmee dus betrekking op de beweerde geweldshandelingen, maar kan geen steun bieden aan de verklaringen van de aangeefster over de seksuele handelingen.
Verklaring [getuige 2]
Uit de verklaring van [getuige 2] , een vriendin van aangeefster, blijkt dat aangeefster die avond meerdere keren aan haar heeft gevraagd om haar op te halen en dat aangeefster ook haar live locatie naar [getuige 2] heeft gestuurd. Aangeefster heeft [getuige 2] op 1 juni 2022 meerdere keren kort gebeld en steeds opgehangen. In het laatste gesprek dat zij hadden zei aangeefster weer: “kom”, en toen was het even stil. De getuige hoorde aangeefster tekeer gaan. Ze hoorde aangeefster zeggen: “wat doe je”. Vervolgens hoorde ze iemand zeggen “dat hij deze plek voor haar had geregeld”. Deze persoon leek boos te zijn op aangeefster. Het gesprek werd toen gedempt en toen kon de getuige niets meer horen. Volgens de getuige leek het alsof de andere persoon de telefoon van aangeefster afpakte. Desgevraagd door de politie heeft de getuige verklaard dat aangeefster haar naderhand heeft verteld dat de verdachte haar heeft gedwongen tot orale seks.
Wat [getuige 2] heeft gehoord duidt op een ruzie tussen aangeefster en verdachte. Hetgeen zij heeft gehoord past echter evenzeer in de verklaring van de verdachte, dat hij aangeefster te kennen gaf dat zij zijn woning moest verlaten en dat er ruzie tussen hen ontstond. Van de vermeende seksuele handelingen heeft de getuige niets gehoord. Voor zover de getuige heeft verklaard dat aangeefster haar heeft verteld dat ze de verdachte heeft moeten pijpen, geldt dat deze getuige dit niet uit eigen waarneming kan verklaren maar dat zij dit van aangeefster heeft gehoord. De verklaring van de getuige komt in zoverre dus uit dezelfde bron als de aangifte en kan – voor dat onderdeel – niet dienen als steunbewijs.
Doorzoeking woning verdachte
De verdachte is op 1 juni 2022 aangehouden. Op 3 juni 2022 heeft de politie zijn woning doorzocht. Bij deze doorzoeking zijn onder meer een lachgastank, plastic ballonnen, wiet, een half opgerookte joint en een basepijp aangetroffen. Aangeefster heeft verklaard dat zij via ballonnen lachgas heeft gebruikt, drugs had gerookt en dat de verdachte een joint had gerookt en ook lachgas had gebruikt. Het aantreffen van deze voorwerpen staat echter in een te ver verwijderd verband tot de vermeende seksuele handelingen om daarvoor als steunbewijs te dienen.
Forensisch onderzoek
Op de rechter gelaatshelft van aangeefster zijn microscopisch spermacellen waargenomen. De hoeveelheid (aanwijzingen voor y-chromosomaal) DNA hierin was onvoldoende om tot een profiel te komen. In hetzelfde monster werd ook bloed aangetroffen. Diep vaginaal en op de schaamlippen werden aanwijzingen voor spermavloeistof gezien. Naar deze sporen bleek geen nader DNA onderzoek mogelijk te zijn. Op de linker gelaatshelft van aangeefster is een relatief kleine hoeveelheid DNA van de verdachte aangetroffen. Op de huid van de stam van de penis van de verdachte is een relatief kleine hoeveelheid DNA aangetroffen van aangeefster. Hiernaar is aanvullend RNA-celtyperend onderzoek gedaan waaruit blijkt dat er een aanwijzing is voor de aanwezigheid van speeksel. Niet kon worden vastgesteld of het vermoedelijke speeksel afkomstig was van de verdachte of van aangeefster.
Hoewel het aantreffen van sperma op de wang van aangeefster zou kunnen passen bij haar verklaring dat zij de verdachte moest pijpen, staat daar tegenover dat niet is vastgesteld van wie dit sperma afkomstig is. Niet zonder meer onaannemelijk is dat dit sperma afkomstig is van een ander seksueel contact dan met de verdachte. Dat op de linker gelaathelft van aangeefster DNA van de verdachte is aangetroffen, leidt niet automatisch tot de conclusie dat dit is overgebracht tijdens het vermeende pijpen van de verdachte. De verdachte en aangeefster hebben immers een groot deel van de avond samen doorgebracht en dit DNA kan op verschillende manieren op haar wang terecht zijn gekomen, bijvoorbeeld tijdens de geweldshandelingen waarover aangeefster heeft verklaard. Daarbij is van belang dat niet is vastgesteld om welk type celmateriaal hier gaat. Het aantreffen van DNA van aangeefster (mogelijk afkomstig van haar speeksel) op de penis van verdachte lijkt te passen bij haar verklaring over het pijpen. De verdachte heeft echter een alternatieve verklaring gegeven voor hoe het DNA van aangeefster daar terecht zou zijn gekomen. Deze komt erop neer dat hij met aangeefster lachgas heeft gebruikt, dat zij daarvoor steeds dezelfde ballonnetjes hergebruikten, dat hij de ballonnetjes vulde met gas uit een tank, dat hij daarbij de ballonnetjes vastpakte bij het deel dat bij het inhaleren in contact komt met de lippen, dat hij zo speeksel van aangeefster op zijn vingers heeft gekregen en dat hij daarna is gaan plassen waarbij hij zijn penis heeft vastgepakt. In aanmerking genomen dat alleen op de penisstam een relatief kleine hoeveelheid DNA van aangeefster is aangetroffen, kan deze de verklaring van de verdachte niet zonder meer als onaannemelijk terzijde worden geschoven. De resultaten van het forensisch onderzoek kunnen derhalve evenmin dienen als steunbewijs voor de verklaringen van aangeefster over de vermeende seksuele handelingen.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank worden de verklaringen van aangeefster ten aanzien van de seksuele handelingen onvoldoende ondersteund door het andere bewijsmateriaal, ook niet als dat in onderling verband en samenhang wordt bezien. Dat betekent dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Feit 2
Geweldshandelingen
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte aangeefster in zijn woning in haar gezicht en tegen haar lichaam heeft geslagen en dat hij haar hoofd tegen de grond heeft geslagen. Dat dit slaan met kracht is gebeurd, kan worden afgeleid uit de harde geluiden die de buurman heeft gehoord en uit het letsel van aangeefster.
Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat de verdachte haar gezicht meermalen op de stoep heeft geduwd of geslagen. Deze verklaring vindt geen steun in het dossier. [getuige 1] heeft verklaard dat hij aangeefster uit het huis van de verdachte zag rennen, dat zij langs zijn huis rende en dat hij vervolgens de deur van de woning van de verdachte dicht hoorde gaan. De verdachte zag hij op dat moment niet. Hij hoorde alleen de voordeur dichtgaan. Vervolgens zag hij de tas van aangeefster voor zijn deur liggen. Toen hij naar binnen wilde gaan, kwam de aangeefster terugrennen en rende zij de woning van [getuige 1] in. Evenmin vindt het duwen van het hoofd op de stoep steun in de medische gegevens. Bij het duwen van het hoofd tegen de stoeptegels kan men schaafwonden verwachten. Hoewel aangeefster fors letsel heeft bekomen, sluit haar letsel niet aan bij haar verklaring dat haar hoofd op de stoeptegels is geduwd.
Zware mishandeling?
Het letsel van de aangeefster bestond – zo blijkt uit het rapport van de forensisch arts – uit zwellingen rondom het rechter oog, zwellingen over beide jukbeenderen en breuken aan beide jukbeenderen. De forensisch arts beschrijft dat op basis van een ongecompliceerd beloop de genezingsduur circa zes weken zal bedragen. Blijkens de verklaring van aangeefster zijn geen medische ingrepen nodig geweest en zullen de breuken van de jukbeenderen uit zichzelf genezen. Niet is gebleken dat aangeefster niet (volledig) hersteld is van het letsel dat zij heeft opgelopen. Wel resteert volgens haar eigen verklaring dat zij soms een “deuk” ziet in haar wangen als zij lacht. Nadere informatie hierover (bijvoorbeeld in de zin van een foto) ontbreekt, zodat de rechtbank niet kan vaststellen in welke mate sprake is van een ontsierend litteken. Al met al acht de rechtbank het letsel onvoldoende om als zwaar lichamelijk letsel te kunnen aanmerken.
Poging tot zware mishandeling?
Algemeen bekend is dat het hoofd een kwetsbare plek van het lichaam is. De ervaring leert dat één harde klap of trap al tot ernstig letsel kan leiden. Doordat de verdachte meermalen in het gezicht van aangeefster heeft geslagen en haar hoofd tegen de grond (een harde ondergrond) heeft geslagen, bestond de aanmerkelijke kans dat aangeefster hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het gaat hier om gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat de verdachte daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Aldus is sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht de onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
3.4.2.
Zaak B
Feit 1
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er op 24 oktober 2021 nabij de woning van de verdachte in Gouda een drugsdeal heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en [naam 3] . Bij laatstgenoemde heeft de politie 0,39 gram heroïne aangetroffen. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte deze heroïne aan [naam 3] heeft verkocht. Hoewel [naam 3] heeft verklaard dat hij zowel heroïne als cocaïne heeft gekocht, acht de rechtbank het verkopen van cocaïne niet wettig en overtuigend bewezen nu er geen cocaïne is aangetroffen bij [naam 3] . De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte 0,39 gram heroïne heeft verkocht, afgeleverd en verstrekt.
Feit 2
De rechtbank stelt vast dat de verdachte ingeschreven staat op het adres aan de [adres] in Gouda. De verdachte verbleef ook daadwerkelijk in deze woning. Uit de bewijsmiddelen volgt dat in deze woning twee bolletjes en een boterhamzakje met in totaal 1,9 gram cocaïne is aangetroffen.
Nu het ging om zijn eigen woning, moet hij hebben geweten van de daar aanwezige drugs en daar ook beschikkingsmacht over hebben gehad. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte 1,9 gram cocaïne voorhanden heeft gehad.
De tenlastelegging maakt verder nog melding van het aanwezig hebben 0,39 gram heroïne. Voor zover het hier gaat om andere heroïne dan onder 1 ten laste gelegd, is daarvan niet gebleken, zodat de rechtbank de verdachte daarvan zal vrijspreken.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Zaak A
2
hij op 1 juni 2022 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer] met kracht in het gezicht en tegen het lichaam heeft geslagen,
- het hoofd van die [slachtoffer] tegen de grond heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B
1
hij op 24 oktober 2021 te Gouda opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt 0,39 gram heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 24 oktober 2021 te Gouda opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,9 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

4.1.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is bepleit dat verdachte met betrekking tot het in zaak A onder 2 ten laste gelegde een beroep op noodweer toekomt, omdat aangeefster de woning van de verdachte weigerde te verlaten en zij onvoorspelbaar was vanwege drugsgebruik. Er was dus een mogelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf en huis waartegen hij zich mocht verdedigen.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest verdedigen en dat hem geen beroep op noodweer toekomt.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Dat aangeefster de woning van verdachte weigerde te verlaten, wordt door de verklaring van aangeefster weersproken en blijkt niet uit enig ander bewijsmiddel. Overigens kan het enkele niet verlaten van een woning niet worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6794). Dat aangeefster door drugsgebruik “onvoorspelbaar” was, wat daarvan ook zij, maakt niet dat er sprake was van een onmiddellijk dreigende wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed. Een noodweersituatie is dus niet aannemelijk geworden. Het verweer wordt verworpen.
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, met betrekking tot het in zaak A onder 2 ten laste gelegde, een beroep gedaan op noodweerexces.
5.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie en dat reeds daarom het beroep op noodweerexces dient te worden verworpen.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Zoals de rechtbank hiervoor onder 4.3 reeds heeft overwogen, is zij van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Het beroep op noodweerexces slaagt reeds daarom niet.
De verdachte is strafbaar, omdat er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte wordt opgelegd, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] , voor de duur van twee jaren, met bepaling van vervangende hechtenis van twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de duur van de op te leggen gevangenisstraf te beperken tot het voorarrest.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft in zijn woning het slachtoffer fors mishandeld, waardoor zij twee gebroken jukbeenderen heeft opgelopen. De verdachte heeft met zijn handelen een ongerechtvaardigde inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het dealen van heroïne en het voorhanden hebben van cocaïne. Harddrugs kunnen schade toebrengen aan de volksgezondheid.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 september 2022. Hieruit volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten in aanraking is gekomen met politie of justitie.
Gelet op de ernst van het in zaak A bewezen verklaarde, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van die straf aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld in het geval van opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van bijvoorbeeld een kopstoot of schop tegen het hoofd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. In deze zaak is echter sprake van een onvoltooid delict, zodat een lagere straf voor de hand ligt.
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer, op te leggen. De verdachte heeft verklaard geen contact met haar te willen en ook geen gegevens van haar te hebben. De twee hadden elkaar voor het eerst op de bewuste avond ontmoet en er is nadien, voor zover de rechtbank bekend, ook geen contact meer geweest. De stelling van het slachtoffer dat zij door een anoniem persoon namens de verdachte zou zijn benaderd, is door de verdachte betwist en is ook niet nader onderbouwd.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.580,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 80,00 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding kunnen worden toegewezen. Voorts verzoekt zij de rechtbank wettelijke rente toe te kennen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering sterk gematigd dient te worden.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreekse schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit in zaak A.
Hoewel de materiële schade niet is onderbouwd met bonnen, acht de rechtbank € 80,00 als vergoeding voor schoenen, ondergoed, T-shirt en broek niet onredelijk. Dat aangeefster fors bloed heeft verloren en dat deze kledingstukken door de politie voor onderzoek in beslag zijn genomen, blijkt genoegzaam uit het dossier. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook in zoverre worden toegewezen.
De rechtbank acht de vordering tot vergoeding van immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 2.000,00. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreekse schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. Zij heeft immers door toedoen van de verdachte lichamelijk letsel opgelopen bestaande in gebroken jukbeenderen, waarvan het herstel enige tijd heeft geduurd.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering ziet voor het overige op psychische schade. Gelet op de onderbouwing van de vordering wordt deze schade in verband gebracht met zowel het bewezen verklaarde feit, als het feit waarvan de rechtbank de verdachte vrijspreekt. Of en in hoeverre er sprake is van psychische schade, zijnde een aantasting in de persoon, als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit, vergt nader partijdebat. Dat zou echter een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van in totaal € 2.080,00.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 1 juni 2022, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.080,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 juni 2022 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .

8.De in beslag genomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder de verdachte in beslag genomen telefoon (Samsung A515) zal worden teruggegeven aan de verdachte.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave van de genoemde telefoon aan de verdachte gelasten.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 09/136700-22 onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding per parketnummer 09/136700-22 onder 2 subsidiair en bij dagvaarding met parketnummer 09/288339-21 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
parketnummer 09/136700-22
onder 2 subsidiair
poging tot zware mishandeling;
parketnummer 09/288339-21
onder 1
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
onder 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4 (VIER) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 2.080,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juni 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.080,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juni 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 30 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
gelast de teruggaveaan de verdachte van de inbeslaggenomen telefoon Samsung A515, kleur: blauw.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, voorzitter,
mr. L.C. Bannink, rechter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C. de Beer, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2022.