ECLI:NL:RBDHA:2022:1417

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
SGR 20/7851
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WIA-uitkering na melding hennepkwekerij en onterecht verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een uitkering ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de terugvordering van een bedrag van € 6.509,58 door het Uwv, na de herziening van de uitkering over de periode van 1 november 2018 tot en met 31 maart 2019. Dit besluit volgde op een melding van een hennepkwekerij in de woning van eiser, die op 4 maart 2019 door de Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid was gedaan. Eiser had verzuimd om deze hennepkwekerij te melden, wat leidde tot de conclusie van het Uwv dat hij zijn informatieplicht had geschonden.

Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld en dat er dringende redenen zijn om af te zien van de terugvordering. Hij stelde dat hij in financiële problemen verkeerde door gokschulden en dat hij zijn woning tijdelijk had ter beschikking gesteld aan anderen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat eiser wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de hennepkwekerij, maar dat het bedrag van € 17.519,- dat door het Uwv was vastgesteld, niet in overeenstemming was met het bedrag dat de strafrechter had vastgesteld op € 5.956,55. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en stelde het terugvorderingsbedrag vast op € 5.956,55.

De rechtbank oordeelde verder dat er geen dringende redenen waren om af te zien van de terugvordering of de boete te matigen, en dat het Uwv rekening had gehouden met de financiële situatie van eiser door een betalingsregeling aan te bieden. Eiser werd in het gelijk gesteld in zijn verzoek om vergoeding van proceskosten, die op € 2.059,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7851

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

In het besluit van 8 mei 2020 (primair besluit I) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) herzien over de periode 1 november 2018 tot en met 31 maart 2019 en een bedrag van bruto
€ 6.509,58 van eiser teruggevorderd.
In het besluit van 8 mei 2020 (primair besluit II) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 650,96 omdat eiser zich niet heeft gehouden aan de informatieplicht.
In het besluit van 29 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser ontvangt sinds 10 oktober 2016 een uitkering op grond van de Wet WIA.
2. Op 4 april 2019 heeft de Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij verweerder een melding gemaakt van een op 4 maart 2019 aangetroffen hennepkwekerij in een woning aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] . Op dat moment was eiser de huurder van deze woning.
3. Verweerder heeft naar aanleiding van deze melding een handhavingsonderzoek uitgevoerd en is tot de conclusie gekomen dat eiser zijn informatieplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de hennepkwekerij op zijn adres van 5 november 2018 tot en met 4 maart 2019.
4. Vervolgens heeft verweerder de primaire besluiten genomen zoals opgenomen in het procesverloop en de bezwaren daartegen ongegrond verklaard.
Standpunten
5. Verweerder heeft zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel terecht is vastgesteld op € 17.519,-. Omdat eiser de (inkomsten uit de) hennepkwekerij niet heeft gemeld bij verweerder is de uitkering in de periode 5 november 2018 tot en met 4 maart 2019 terecht herzien en is het teveel betaalde bedrag aan WIA-uitkering terecht teruggevorderd. De periode waarover de uitkering is herzien is gebaseerd op de periode die netbeheerder Stedin heeft aangehouden; over die periode is illegaal stroom afgenomen. Er zijn volgens verweerder geen dringende redenen om af te zien van terugvordering. Dit geldt eveneens voor de opgelegde boete.
6. Eiser is het niet eens met verweerder en heeft in beroep – samengevat weergegeven – aangevoerd dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en er dringende redenen zijn om af te zien van terugvordering/het opleggen van een boete, dan wel de terugvordering/boete te matigen. Eiser heeft het scenario geschetst dat hij in de problemen zat vanwege zijn gokschulden. Om van zijn gokschulden af te komen heeft hij zijn huurwoning 2 tot 3 maanden ter beschikking gesteld aan andere mensen. Eiser was bang voor de consequenties als hij dit niet zou doen en voelde zich dus gedwongen. In de periode dat hij zijn sleutels had afgegeven, is hij niet in zijn huis geweest en heeft hij onder meer bij het Leger des Heils geslapen. Eiser heeft in de hennepkwekerij dus geen werkzaamheden verricht en er ook geen voordeel van genoten, zo stelt hij. Eiser betwist voorts het bedrag dat verweerder heeft vastgesteld aan wederrechtelijk verkregen voordeel. In dat verband heeft hij gewezen op de aantekening mondeling vonnis van 4 december 2020, waaruit blijkt dat de strafrechter de vordering wederrechtelijk verkregen voordeel heeft toegewezen tot een bedrag van € 5.956,55.
Juridisch kader
7.1
In artikel 27, eerste lid, Wet WIA, is bepaald dat de verzekerde die recht heeft op een uitkering, op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op de hoogte van de uitkering, aan het Uwv verstrekt.
7.2
In artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, Wet WIA is bepaald dat het Uwv beschikkingen op grond van deze wet herziet of dergelijke beschikkingen intrekt, indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld. In het derde lid is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen zijn het Uwv kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien.
7.3
Op grond van artikel 77, eerste lid, Wet WIA wordt een uitkering die op grond van deze wet onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het Uwv onverschuldigd is betaald of verstrekt door het Uwv teruggevorderd. In het vierde lid is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het Uwv kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
7.4
Op grond van artikel 91, eerste lid, Wet WIA legt het Uwv een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, Wet WIA.
8. Een besluit tot herziening en terugvordering van een uitkering is een belastend besluit waarbij het aan het Uwv is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op het Uwv rust. [1]
Oordeel van de rechtbank
Wederrechtelijk verkregen voordeel
9.1
Zoals volgt uit vaste rechtspraak [2] rechtvaardigt het feit dat in de huurwoning van eiser een hennepkwekerij is aangetroffen de veronderstelling dat eiser (mede-)eigenaar van de kwekerij is geweest, daarin werkzaamheden heeft verricht en dat de opbrengst daarvan hem ten goede is gekomen. Het is dan aan eiser om met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat hij de hennepkwekerij niet heeft geëxploiteerd en ook overigens in het geheel geen inkomsten uit of in verband met deze kwekerij heeft ontvangen.
9.2
Het onderzoeksrapport van verweerder van 18 november 2019 biedt een toereikende grondslag voor het standpunt van verweerder dat in de huurwoning van eiser een hennepkwekerij is geëxploiteerd. Uit deze rapportage blijkt dat Politie Eenheid Den Haag in de huurwoning van eiser een in werking zijnde hennepkwekerij met 165 planten heeft aangetroffen. Gezien de vervuiling is de politie uitgegaan van 1 eerdere oogst in de periode 15 oktober 2018 tot en met 21 januari 2019. De rechtbank verwerpt daarom het door eiser geschetste alternatieve scenario. Eiser heeft dit niet met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Verweerder heeft het dan ook terecht aannemelijk geacht dat eiser betrokken is geweest bij de hennepkwekerij en daaruit (wederrechtelijk) voordeel heeft verkregen. De rechtbank betrekt hierbij dat eiser ter zitting heeft verklaard dat zijn schulden zouden worden kwijtgescholden na het ter beschikking stellen van zijn woning.
9.3
Verweerder heeft toegelicht dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt aangemerkt als inkomsten. Deze inkomsten worden van de uitkering van eiser afgetrokken. Uitgaande van 1 oogst van 165 planten heeft verweerder het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 17.519,-. Omdat dit bedrag hoger is dan de uitkering die eiser in de periode van 5 november 2018 tot en met 4 maart 2019 (€ 6.509,58) heeft ontvangen, heeft verweerder de uitkering over die periode in zijn geheel herzien en teruggevorderd, zo begrijpt de rechtbank.
9.4
Hoewel verweerder er terecht op heeft gewezen dat de bestuursrechter in het algemeen niet gebonden is aan het oordeel van de strafrechter, ziet de rechtbank in dit geval met eiser aanleiding om uit te gaan van het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel zoals dat door de strafrechter is vastgesteld. Uit de aantekeningen mondeling vonnis die eiser heeft overgelegd blijkt dat de strafrechter medeplichtigheid aan de hennepkwekerij bewezen heeft geoordeeld en de vordering wederrechtelijk verkregen voordeel heeft toegewezen tot een bedrag van € 5.956,55. Verweerder houdt vast aan het bedrag dat hij zelf heeft berekend omdat hij geen inzicht heeft gekregen in de overwegingen van de strafrechter. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. Eiser heeft met het overleggen van de aantekeningen mondeling vonnis immers gedaan wat redelijkerwijs van hem gevergd kan worden. Dat in deze aantekeningen de overwegingen van de strafrechter niet zijn weergegeven kan dan ook niet aan eiser worden tegengeworpen. Bovendien is het aannemelijk dat de strafrechter de ontnemingsvordering lager heeft vastgesteld dan het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel eerder was vastgesteld, omdat eiser medeplichtigheid aan de hennepkwekerij wordt verweten (en hij voor die hennepkwekerij niet alleen verantwoordelijk wordt gehouden). Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid.
9.5
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Met het oog op een efficiënte procesvoering en in het kader van finale geschilbeslechting ziet de rechtbank in de aantekening mondeling vonnis voldoende aanleiding om zelf het terugvorderingsbedrag vast te stellen. De rechtbank zal daarom primair besluit I herroepen en het terugvorderingsbedrag zelf vaststellen op € 5.956,55, zijnde het bedrag dat verweerder zou hebben teruggevorderd als hij was uitgegaan van de ontnemingsvordering van de strafrechter.
Dringende redenen
10. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder op grond van dringende redenen op een lager bedrag had moeten vaststellen of zelfs had moeten afzien van terugvordering en het opleggen van de boete. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor eiser als gevolg van intrekking en/of terugvordering van de WIA-uitkering en de boete optreden. Het gaat dan om incidentele gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. [3] Het enkele feit dat eiser schulden heeft – die hij overigens niet nader heeft onderbouwd of toegelicht – is daartoe niet voldoende. Daarnaast houdt verweerder al rekening met de financiële situatie van eiser door de afgesproken betalingsregeling. Specifiek met betrekking tot de opgelegde boete merkt de rechtbank nog op dat verweerder deze – zoals blijkt uit de ‘motivering subjectief verwijtbaar’ – reeds vergaand heeft gematigd.
Kosten
11. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt
€ 2.059,-. Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin het bezwaar tegen de herziening en terugvordering van de WIA-uitkering ongegrond is verklaard;
- herroept primair besluit I;
- stelt het terugvorderingsbedrag vast op € 5.956,55;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.059,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:470
2.Zie eveneens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:470
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2143