ECLI:NL:RBDHA:2022:14207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
SGR 21/6816
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering met betrekking tot arbeidsongeschiktheid en dagloon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV, waarbij zijn aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen. Eiser, die eerder als productiemedewerker werkte, had zich ziek gemeld en verzocht om een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV had hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 65,49%, maar dit percentage werd later verhoogd naar 65,55% na bezwaar. Eiser was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn medische situatie slechter was dan het UWV had vastgesteld, en dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat de vastgestelde beperkingen adequaat waren. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten dat eiser per 16 maart 2021 voor 65,55% arbeidsongeschikt was en dat hij recht had op de WGA-uitkering. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en het UWV werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6816

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. W.A. Timmer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

Met het besluit van 17 februari 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiser een loongerelateerde uitkering Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65,49%.
Met het besluit van 6 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 65,55%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft meerdere verweerschriften ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de zitting van 28 november 2022. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat ging er aan deze procedure vooraf

1. Eiser werkte als productiemedewerker tomaten voor gemiddeld 37,93 uur per week. Op 31 december 2018 is het dienstverband geëindigd. Het UWV heeft eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Op 19 maart 2019 heeft eiser zich bij het UWV ziekgemeld, waarna het UWV hem ziekengeld op grond van de Ziektewet heeft toegekend.
2. Op 1 december 2020 heeft eiser een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht.
3. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiser onderzocht en aan de hand van alle beschikbare medische gegevens beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 16 maart 2021. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 12 februari 2021. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat eiser gezien zijn beperkingen zijn eigen werk als productiemedewerker tomaten niet meer kan verrichten, maar dat er drie functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog wel zou kunnen uitvoeren. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van deze functies 34,51% kan verdienen van het loon dat hij verdiende als productiemedewerker tomaten. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 65,49%. Daarom krijgt eiser per 16 maart 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij uitgegaan wordt van dit percentage.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kon zich ook vinden in de beoordeling van de arbeidsdeskundige. Wel heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het loonindexcijfer aangepast, waardoor het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 65,55%. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat vindt eiser

5. Eiser is het niet eens met het UWV. Volgens eiser is zijn medische situatie slechter en heeft hij meer beperkingen dan het UWV heeft aangenomen. Eiser noemt zijn klachten, namelijk zijn ernstige depressie, nekklachten, hoofdpijn- en duizeligheidsklachten, klachten aan zijn duimen en zijn moeheidsklachten. Op grond hiervan had de FML moeten worden aangevuld met in ieder geval een urenbeperking. Eiser heeft dit onderbouwd met informatie van de orthopeed, neuroloog, fysiotherapeut en een rapport met betrekking tot een door M. Kazemier verrichte psychiatrische expertise. Verder stelt eiser dat hij met zijn beperkingen de functies die het UWV geschikt vindt, niet kan verrichten. Tot slot betwist eiser de hoogte van het vastgestelde dagloon. Ter zitting heeft eiser nog verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen.

Waarover gaat het in deze zaak

6. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser per 16 maart 2021 voor 65,55% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 16 maart 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat vindt de rechtbank

7. Ter zitting is met partijen gesproken over de beroepsgrond van eiser met betrekking tot het voor hem vastgestelde WIA-dagloon. Daarbij is tevens aan de orde geweest dat de rechtbank ervan op de hoogte is dat bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) vergelijkbare zaken aanhangig zijn, waarin de CRvB ook vragen heeft gesteld aan het UWV. Ter zitting is besproken of het aangewezen zou zijn om de uitspraak van de CRvB in deze zaken af te wachten. Het UWV kon op zitting echter niet aangeven wat de stand van zaken momenteel is in deze zaken. Met partijen is vervolgens afgesproken dat het UWV na sluiting van het onderzoek hiernaar navraag zou doen en de rechtbank daarover zou informeren. Bij e-mail van 30 november 2022 heeft het UWV bericht dat in deze zaken op korte termijn geen uitspraak wordt verwacht. Er zijn ook nog geen data van zittingen bekend. De rechtbank ziet hierom geen aanleiding om te wachten op de CRvB en zal daarom uitspraak doen.
8
.De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 16 maart 2021 voor 65,55% arbeidsongeschikt is en om die reden recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij wordt uitgegaan van dit percentage. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
9. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
10. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Zij heeft eiser op het spreekuur gezien en lichamelijk en psychisch onderzocht. Zij beschrijft onder andere de klachten van eiser, het dagverhaal en de diagnose.
11. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in zijn rapport van 31 augustus 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier bestudeerd en kennis genomen van de bezwaargronden van eiser. Verder heeft hij de in bezwaar door eiser verstrekte brief van de psychiater van 19 juli 2021 betrokken bij zijn medisch onderzoek. Ook heeft hij eiser gezien, gesproken en onderzocht op de hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de verzekeringsarts.
12. De verzekeringsartsen hebben alle klachten van eiser, de eigen bevindingen uit het eigen lichamelijk en psychisch onderzoek door de verzekeringsarts en de informatie van de behandelaars betrokken in hun beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsartsen hebben bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
De medische beoordeling
13. De verzekeringsarts heeft aangenomen dat eiser beperkt is vanwege een depressieve episode, welke afnemend is, en nekpijn. Zij heeft de ernstige psychische- en lichamelijke klachten bij het onderzoek niet goed kunnen objectiveren. Eiser is belastbaar, maar hierbij moet rekening worden gehouden met zware belasting op persoonlijk en sociaal functioneren en zware fysieke arbeid. Volgens de verzekeringsarts is er bij passende werkzaamheden geen reden om een urenbeperking aan te nemen. In de FML van 12 februari 2021 heeft de verzekeringsarts beperkingen opgenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
14. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 31 augustus 2021 uiteengezet waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. Hij rapporteert dat de lichamelijke klachten van eiser pijnklachten van nek, rug en duimen betreffen. Bij onderzoek heeft hij geen specifieke bevindingen waargenomen, de klachten van de rug en nek zijn aspecifiek. Ook het lichamelijk onderzoek aan de duimen laat geen afwijkingen zien. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er een normale beweeglijkheid en motoriek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat de verzekeringsarts in de FML van 12 februari 2021 voldoende fysieke beperkingen heeft aangenomen. Hij motiveert dat er geen afwijkingen zijn die verdergaande beperkingen rechtvaardigen en dat er ook geen informatie overgelegd is dat dat zou aantonen. De psychische klachten zijn te duiden als een depressieve stoornis, maar het gaat niet om een heel ernstige depressie. Daarbij verwijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook naar het redelijke resultaat van de behandeling na medicatiewijziging in december 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat de depressie niet dusdanig ernstig is dat de normaalwaarde voor de items concentreren van de aandacht en verdelen van de aandacht niet mogelijk zouden zijn. Bovendien lijkt eiser vast te lopen in inactiviteit, waarbij meer actief worden niet alleen mogelijk, maar ook vereist is. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dit ook uit de informatie van de behandelaar van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert ook dat hij geen aanleiding ziet voor een urenbeperking vanwege het ontbreken van een voldoende ernstige depressieve remming.
15.1
Eiser voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte niet uitgaat van een ernstige depressie en dat hij daarom ten onrechte geen beperkingen heeft aangenomen voor het vasthouden en verdelen van de aandacht en conflicthantering. Hij verwijst hierbij naar de brief van de neuroloog van 12 juli 2020 en de brief van de psychiater van 19 juli 2021. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat uit de medicatiewijziging in december 2020 een ‘redelijk resultaat van de behandeling’ blijkt, is voor eiser niet te volgen. Volgens eiser stelt de psychiater slechts dat er enige verbetering is opgetreden. Dit is niet per definitie verenigbaar met een redelijk resultaat. Eiser heeft met zijn psychiater besproken dat de medicatie onvoldoende hielp, waarna deze is opgehoogd. Eiser heeft in beroep een recent medicatieoverzicht ingebracht waaruit volgens eiser blijkt dat de medicatie ten tijde van de datum in geding onvoldoende was. Ten slotte wijst eiser erop dat de door hem genoemde extra beperkingen ook golden ten tijde van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb). Op zitting heeft eiser nog toegelicht dat verschil van mening bestaat over de ernst van de depressie, maar dat voor het aannemen van beperkingen voor de concentratie een ‘ernstige depressie’ ook niet vereist is. Deze beperkingen kunnen ook worden aangenomen bij een matige depressie. Eiser wijst in dit verband nog op een uitspraak van de CRvB van 22 juni 2022 [1] . Uit deze uitspraak volgt volgens hem dat uit de Basisinformatie CBBS weliswaar volgt dat een beperking op concentratie en het vasthouden van de aandacht over het algemeen alleen wordt aangenomen als sprake is van een ernstige stoornis, maar hierop zijn uitzonderingen mogelijk. Een matige depressie zou dus ook voldoende zijn om een beperking hierop aan te nemen.
15.2
Volgens eiser gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport uit van een oude breuk in de nek, maar dat is niet juist. Eiser geeft aan dat hij in zijn aanvullend bezwaarschrift heeft vermeld dat hij recentelijk een auto-ongeluk had gehad. Eiser had al nekpijn voor het ongeluk, maar dit is door het ongeluk verergerd. Dit blijkt onder andere uit informatie van de huisarts van 8 maart 2021 en de brief van de orthopeed van 19 februari 2021. Hieruit volgt dat sprake is van een fractuur avalsie proc spin C7, ten gevolge daarvan nekpijn. Eiser stelt hierom dat zijn nekklachten aannemelijk en geobjectiveerd zijn. Dat de nekklachten volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep aspecifiek zijn acht eiser dan ook onbegrijpelijk. Eiser stelt ook dat zijn hoofdpijn objectiveerbaar is. De neuroloog zegt hierover namelijk dat sinds een jaar progressieve continue hoofdpijn met als werkdiagnose medicatiegebruikshoofdpijn met mogelijk onderliggend spanningshoofdpijn met pericraniële gevoeligheid bestaat. Eiser begrijpt niet waarom dit geen invloed heeft op zijn belastbaarheid. Dit geldt ook voor zijn duizeligheid; de fysiotherapeut maakt hiervan melding in zijn brief. Eiser meldt verder dat zijn duimen soms ontstoken zijn, waardoor hij moeite heeft met bewegen.
15.3
Eiser stelt ook dat een urenbeperking moet worden aangenomen. Zijn problemen met energie zijn terug te voeren op zijn depressieve stoornis. Dit was volgens eiser voor de verzekeringsarts tijdens de EZWb ook aanleiding om een urenbeperking van 6 uur per dag, 30 uur per week aan te nemen. Volgens eiser spreekt ook de neuroloog in zijn brief van 12 juli 2021 van forse slaapdeprivatie. Eiser meent dat het aannemelijk is dat hij ook ten tijde van de datum in geding niet in staat was om 30 uur per week te werken. Hij ziet niet in waarom de urenbeperking niet meer geldt.
16. Eiser heeft een onafhankelijk deskundigenoordeel laten verrichten door psychiater (n.p.) [2] M. Kazemier. Volgens eiser volgt hieruit dat er meer psychische en fysieke beperkingen moeten worden aangenomen. Onder meer mag er geen sprake zijn van lawaai en drukte.
17.1
De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 13 december 2021 en 10 februari 2022 voldoende heeft uitgelegd waarom de in beroep door eiser ingebrachte medische gegevens geen reden vormen om meer beperkingen aan te nemen.
17.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeldt dat uit de nu ontvangen informatie blijkt dat eiser bij een ongeval in november 2020 een breukje heeft opgelopen van het doornuitsteeksel van de zevende nekwervel. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zal deze breuk in de acute fase uiteraard last hebben gegeven, maar heeft dit niet geleid tot structurele beperkingen. Zeker bijna vier maanden na het ongeval was het geen letsel dat aan een normaal patroon van bewegen en belasten in de weg stond. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er dan ook geen reden om nog meer fysieke beperkingen te duiden dan reeds zijn opgenomen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep rapporteert verder dat de hoofdpijnklachten door de neuroloog in hoofdzaak worden gekoppeld aan medicatiegebruik en in minder mate aan spanningsklachten, depressieve klachten en slaaptekort. Daarbij wordt ook gewezen op het ontbreken van dagritme bij eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat arbeid naar zijn overtuiging wezenlijk kan bijdragen aan een normaal dagritme. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep in deze motivering volgen.
17.3
Voorop staat dat Kazemier, zo leest de rechtbank, anders dan eiser stelt ook niet uitgaat van een ernstige depressie maar van een depressieve stoornis matig in ernst. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 10 februari 2022 toegelicht waarom de medische expertise van Kazemier [3] geen aanleiding geeft om tot een ander standpunt te komen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn stresserende werkzaamheden op grond van de reeds gestelde specifieke beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren al voldoende uitgesloten. Met de prikkelbaarheid van eiser is rekening gehouden in de items 2.7-2.9 in de FML. Een gevoeligheid voor prikkels in algemene zin (geluid, fel licht en dergelijke) acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aan de orde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep legt uit dat bij de vermijding van drukte het de prikkelbaarheid (in de zin van snel ontstemd, snel in conflict raken) is die dat ingeeft. Eiser kijkt bijvoorbeeld wel voetbal als hem dat echt interesseert. In de FML is rekening gehouden met de voorwaarde ‘niet te veel concentratie of aandacht’, zie de toelichting bij item 1.8.7. De rechtbank kan het UWV volgen dat het rapport van Kazemier geen grondslag vormt om te oordelen dat de voorgestelde nadere psychische beperkingen moeten worden overgenomen. Dat deze beperkingen ten tijde van de EZWb, zo eiser stelt, wel golden maakt niet dat die ten tijde van de datum in geding onverkort moeten worden overgenomen. De bevindingen uit de onderzoeken door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep bieden daarvoor onvoldoende grondslag. Eisers verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 22 juni 2022 kan verder niet slagen. Hoewel hieruit wellicht volgt dat gezien de Basisinformatie CBBS een beperking op concentratie en het vasthouden van de aandacht over het algemeen alleen wordt aangenomen als sprake is van een ernstige stoornis tenzij er uitzonderingen zijn, kan hieruit niet één op één worden afgeleid dat dat bij eiser, bij wie is vastgesteld dat op 16 maart 2021 sprake was van een depressie van matige ernst, ook zou moeten. Voorop staat dat de vertaalslag van klachten naar beperkingen in de FML tot stand komt nadat de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) alle relevante medische feiten heeft verzameld en het dagverhaal heeft uitgevraagd. Deze beoordeling van eiser verschilt wezenlijk van de beoordeling in het door hem genoemde geval in de door eiser aangehaalde uitspraak van de CRvB. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij het beoordelen van de vraag tot welke beperkingen de psychische klachten en belemmeringen van eiser dienen te leiden ook kenbaar ingegaan op de specifieke situatie van eiser op dit punt. Voor wat betreft de voorgestelde fysieke beperkingen is de rechtbank het met de verzekeringsarts bezwaar en beroep eens dat niet is gebleken dat dit binnen de deskundigheid van Kazemier valt.
17.4
Voor wat betreft de geclaimde urenbeperking overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft toegelicht dat bij de EZWb een urenbeperking is aangenomen op grond van verminderde beschikbaarheid (door medische behandeling) en een stoornis in de energiehuishouding. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was op de datum in geding het aspect van de verminderde beschikbaarheid niet meer aanwezig: er was geen behandeling gaande die niet verenigbaar was met het daarnaast kunnen verrichten van 40 uur arbeid. De energetische invloed van de depressie acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zodanig ernstig dat eiser niet voldoende zou kunnen herstellen in een werkweek van 40 uur per week. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep verklaart Kazemier de door hem voorgestelde urenbeperking vanuit de achtergrond van het ziektebeeld, de medicatie en de verstoorde slaap, maar dat is een te algemene motivering. Het is niet toegespitst op de situatie van eiser en de verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan ook niet uit het dagverhaal op te kunnen maken waaruit dit zou kunnen blijken. Een depressie van matige ernst heeft, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep, geen verregaande vitale invloed. De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen aanleiding bestaat een urenbeperking aan te nemen, ook niet op grond van het rapport van Kazemier, volgen.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals eiser op zitting heeft verzocht. Eiser moet op de datum in geding daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 12 februari 2021.
De arbeidskundige beoordeling
19. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen, zoals vermeld in de FML van 12 februari 2021, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport voldoende uitgelegd waarom deze functies geschikt zijn voor eiser. Zij heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk.
20.1
Eiser heeft in bezwaar vragen gesteld over het vastgestelde dagloon en gesteld dat de wijze waarop het UWV dit berekend heeft in strijd is met het verzekeringsbeginsel. Het UWV heeft hierover in het verweerschrift opgemerkt dat in het bestreden besluit is verzuimd om hierop in te gaan. De rechtbank constateert dat het bestreden besluit hierdoor een gebrek bevat. Het vastgestelde dagloon blijft in beroep echter gelijk, waardoor dit gebrek eiser niet benadeelt. Hij heeft in beroep ook uitgebreid de mogelijkheid gehad dit geschilpunt opnieuw gemotiveerd naar voren te brengen, hetgeen hij ook gedaan heeft. Daarom kan dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden gepasseerd.
20.2
In beroep heeft eiser nogmaals gesteld dat het dagloon onjuist is vastgesteld. Eiser stelt zich op het standpunt dat onverkorte toepassing van de regelgeving schrijnende gevolgen heeft en niet in verhouding tot de met deze regelgeving te dienen doelen. Ter zitting heeft eiser nog gewezen op de Memorie van Toelichting bij de Wet WIA waaruit volgens hem volgt dat de besluitgever de mogelijkheid heeft onredelijke uitkomsten tegen te gaan. Het UWV heeft in het verweerschrift toegelicht dat de referteperiode loopt van 1 maart 2018 tot en met 28 februari 2019. In deze periode heeft eiser van 1 maart 2018 tot en met 31 december 2018 loon ontvangen van zijn ex-werkgever. Vanaf 1 januari 2019 heeft eiser recht op een WW-uitkering. Vanwege het betaalmoment van de WW-uitkering heeft de eerste betaling van de WW-uitkering plaatsgevonden in februari 2019. De in maart 2019 betaalde WW-uitkering valt buiten de referteperiode en is daarom niet meegenomen in de dagloonberekening. Eiser heeft deze gegevens niet betwist. De vraag die de rechtbank voorligt is of het dagloon juist is vastgesteld.
20.3
Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA wordt voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte die tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden. Het derde lid bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld.
20.4
Ten tijde van belang was de algemene maatregel van bestuur als hiervoor bedoeld het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit). Op grond van artikel 15, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover een werkgever van dat loon opgave heeft gedaan. Op grond van artikel 33, eerste lid, van de WW betaalt het UWV de WW-uitkering in de regel per kalendermaand achteraf.
20.5
De WW-uitkering van eiser over de maand februari 2019 is op grond van artikel 33 van de WW betaald in maart 2019. Deze betaling is niet betrokken in de berekening van het WIA-dagloon, omdat deze niet in de referteperiode heeft plaatsgevonden. Dit is overeenkomstig de hiervoor bedoelde regelgeving. Eiser heeft ook niet betwist dat zijn dagloon is berekend overeenkomstig de geldende bepalingen in artikel 13 van de Wet WIA en artikel 15 van het Dagloonbesluit. De rechtbank is zich ervan bewust dat de toepassing van deze regelgeving voor eiser nadelig is. De CRvB heeft echter eerder geoordeeld dat noch de tekst en de systematiek van het toenmalige Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit) noch de Nota van Toelichting bij het Besluit aanknopingspunten biedt om een reguliere uitbetaling van een WW-uitkering, die na correcte toepassing van artikel 33, eerste lid, van de WW is gedaan na afloop van het refertejaar, te beschouwen als te zijn gedaan in het refertejaar. Volgens de CRvB is het de taak van de wetgever om een dergelijk (mogelijk onbedoeld) effect teniet te doen. [4] De CRvB heeft ook overwogen dat de wetgever zich bij de totstandkoming van de regelgeving ervan bewust was dat het uitgangspunt dat alleen daadwerkelijk ontvangen inkomsten meetellen, nadelige gevolgen kan hebben voor bepaalde betrokkenen. De wetgever heeft desondanks niet voorzien in de mogelijkheid om van de in het Dagloonbesluit genoemde hoofdregel af te wijken, behoudens de daarin expliciet opgenomen afwijking, die hier – onbetwist – niet van toepassing is. Het ongunstige effect dat ontstaat doordat betalingen, die betrekking hebben op de referteperiode, zijn gedaan buiten die periode, vormt volgens de CRvB geen reden om de desbetreffende onderdelen van het Dagloonbesluit buiten toepassing te laten. [5] De rechter dient de keuze van de wetgever te respecteren. De verwijzing naar de Memorie van Toelichting bij de Wet WIA, wat eiser ter zitting heeft gedaan, kan hem niet baten omdat dit is gericht aan de besluitgever en niet aan de rechter. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft het UWV het dagloon op juiste wijze vastgesteld.
21. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 16 maart 2021 met de middelste van deze functies 34,45% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als productiemedewerker tomaten, zodat eiser voor de overige 65,55% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

22. Het UWV heeft de WIA‑uitkering van eiser per 16 maart 2021 terecht bepaald op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 65,55%.
23. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt.
24. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb vormt aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten die eiser in beroep heeft gemaakt. De proceskosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van een zitting, met een waarde van € 759,- per punt en een wegingsfactor 1). Ook moet het UWV het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding om de kosten van het expertiserapport van Kazemier te laten vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-
Deze uitspraak is gedaan op 22 december 2022 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 22 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1323.
2.Niet praktiserend.
3.Psychiater n.p.
4.Zie ook de uitspraak van de CRvB van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2195.
5.Zie ook de uitspraak van de CRvB van 29 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4146.