In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV, waarbij zijn aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen. Eiser, die eerder als productiemedewerker werkte, had zich ziek gemeld en verzocht om een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV had hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 65,49%, maar dit percentage werd later verhoogd naar 65,55% na bezwaar. Eiser was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn medische situatie slechter was dan het UWV had vastgesteld, en dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat de vastgestelde beperkingen adequaat waren. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten dat eiser per 16 maart 2021 voor 65,55% arbeidsongeschikt was en dat hij recht had op de WGA-uitkering. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en het UWV werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.