Uitspraak
19 4223 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Daarnaast werken de dertien dagen waarop appellant was uitgesloten van WW-uitkering wegens vakantie tijdens de referteperiode door in de hoogte van zijn WIA-dagloon. Volgens appellant dient artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit overeenkomstig te worden toegepast op uitkeringsgerechtigden die een WW- of ZW-uitkering ontvangen, zodat hij als uitkeringsgerechtigde niet wordt benadeeld ten opzichte van mensen in dienstbetrekking. Met deze doorwerking is sprake is van een criminal charge in de zin van artikel 6 van het EVRM.
Als derde effect heeft appellant genoemd dat met de toepassing van artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit, waarbij zijn vakantiebijslag is gemaximeerd op 8%, hij wordt benadeeld ten opzichte van mensen die tijdens hun dienstverband een all-in verloning ontvingen. Omdat de vakantiebijslag tijdens zijn dienstverband hoger was dan 8%, dient ook in zijn situatie van de werkelijke hoogte van de vakantiebijslag te worden uitgegaan bij de berekening van het WIA-dagloon. Tot slot heeft appellant, onder verwijzing naar het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag ‘Ongekend onrecht’ van 17 december 2020, gesteld dat met het vastgestelde WIA-dagloon geen recht is gedaan aan zijn situatie en de menselijke maat ontbreekt.
4.4. Het Dagloonbesluit is een algemeen verbindend voorschrift, niet zijnde een wet in formele zin. In de uitspraak van 1 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2016, heeft de Raad over de beoordeling daarvan het volgende overwogen. Algemeen verbindende voorschriften, die geen wet in formele zin zijn, kunnen worden getoetst op rechtmatigheid, in het bijzonder op verenigbaarheid met hogere regelgeving. Tevens wordt beoordeeld of aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van het algemeen verbindend voorschrift zodanig ernstige gebreken kleven dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren beslissingen. Dit betekent dat aan de rechter de bevoegdheid toekomt te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding betrokken besluit. Bij die, niet rechtstreekse, toetsing van het algemeen verbindende voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer. De intensiteit van die beoordeling is afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen. Die beoordeling kan materieel terughoudend zijn als de beslissingsruimte voortvloeit uit de feitelijke of technische complexiteit van de materie, dan wel als bij het nemen van de beslissing politiek-bestuurlijke afwegingen kunnen worden of zijn gemaakt. In dat laatste geval heeft de rechter niet de taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen. Wat betreft de in acht te nemen belangen en de weging van die belangen geldt dat de beoordeling daarvan intensiever kan zijn naarmate het algemeen verbindend voorschrift meer ingrijpt in het leven van de belanghebbende(n) en daarbij fundamentele rechten aan de orde zijn.
BESLISSING
bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;