ECLI:NL:RBDHA:2022:14336

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
21_8368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voldoening belasting personenauto's (Bpm) en prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie tussen eiseres, een B.V., en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van belasting van personenauto's (Bpm) die zij had gedaan voor de registratie van een Ferrari. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de eis van voorafgaande betaling van Bpm niet in strijd is met het Unierecht. Eiseres had aangevoerd dat de rechtbank niet bevoegd was om het Unierecht uit te leggen en dat zij prejudiciële vragen moest stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank verwierp deze stelling en stelde dat zij niet verplicht was om dergelijke vragen te stellen.

De rechtbank overwoog verder dat de stelling van eiseres dat het in strijd is met het Unierecht om vooraf Bpm te betalen, niet houdbaar was. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad en het Hof van Justitie om haar standpunt te onderbouwen. Eiseres had ook een beroep gedaan op extra leeftijdskorting, maar trok deze stelling ter zitting in. De rechtbank concludeerde dat er geen inhoudelijke gronden waren aangevoerd tegen het bedrag aan Bpm dat door eiseres was voldaan.

Daarnaast werd er door eiseres geklaagd over de hoogte van het griffierecht en de drempel die dit zou vormen voor toegang tot de rechter. De rechtbank oordeelde dat deze klachten niet gegrond waren, aangezien eiseres geen beroep op betalingsonmacht had gedaan. De uitspraak werd gedaan door mr. G.J. Ebbeling, in aanwezigheid van griffier mr. T. Blauw, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/8368
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 24 november 2021 op het bezwaar van eiseres tegen de voldoening op aangifte van belasting van personenauto’s (Bpm).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft via een videoverbinding plaatsgevonden op 7 december 2022.
Namens eiseres heeft haar gemachtigde daaraan deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 19 januari 2021 aangifte Bpm gedaan ter zake van de registratie van een Ferrari (de auto). De volgens de aangifte verschuldigde Bpm bedraagt € 12.423 en is betaald op 21 januari 2021. De auto is op 22 januari 2021 te naam gesteld.
2. Verweerder heeft het bezwaar tegen de voldoening op aangifte afgewezen.
3. Eiseres stelt dat de rechtbank niet bevoegd is het Unierecht uit te leggen zodat – mocht de rechtbank overwegen ten nadele van eiseres te beslissen – de rechtbank eerst prejudiciële vragen moet stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU). De rechtbank volgt eiseres niet in deze stelling. De rechtbank is niet verplicht tot het stellen van prejudiciële vragen. De rechtbank ziet in al hetgeen eiseres heeft aangevoerd ook geen reden om prejudiciële vragen aan het HvJ EU te stellen.
4. Eiseres stelt dat het in strijd met het Unierecht is dat zij, anders dan bij binnenlandse voertuigen, de verschuldigde belasting moet betalen voorafgaand aan het tijdstip waarop het belastbare feit (de registratie in het kentekenregister) plaatsvindt. Die stelling faalt reeds nu ook bij de levering van binnenlandse voertuigen de Bpm terzake van de eerste registratie voorafgaand aan die registratie moet worden voldaan. Verder wijst de rechtbank in dit kader op het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2022 [1] en het daarin genoemde arrest van het Hof van Justitie van 17 december 2015. [2]
5. Eiseres heeft haar stelling dat recht bestaat op extra leeftijdskorting ter zitting ingetrokken. Verder heeft zij geen inhoudelijke gronden aangevoerd tegen het bedrag aan Bpm dat zij op aangifte heeft voldaan.
6. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
7. Eiseres heeft aangevoerd dat het in strijd is met het Unierecht om vooraf griffierecht te moeten betalen. Daarnaast is volgens de gemachtigde het griffierecht zodanig hoog dat het een drempel vormt voor toegang tot de rechter met name in vergelijking tot het financiële belang van de zaken. De rechtbank is onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 11 oktober 2019 [3] van oordeel dat dat deze klachten geen doel treffen. Eiseres heeft geen beroep op betalingsonmacht gedaan, zodat niet aannemelijk is dat de hoogte van het griffierecht een daadwerkelijk obstakel vormt voor toegang tot de rechter.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.

Voetnoten

2.Viamar, C402/14, ECLI:EU:C:2015:830.