Overwegingen
1. Eiser is geboren op [1989] en is van Iraanse nationaliteit. Hij heeft aan zijn asielaanvraag - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat hij Iran heeft verlaten omdat hij na een incident op zijn werk is beschuldigd van het doden van een Sepah-lid. Eiser is hiervoor opgepakt en heeft tien dagen in de gevangenis gezeten. Hij vreest bij terugkeer naar Iran om opgepakt en omgebracht te worden.
Het bestreden besluit
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Eiser is niet praktiserend;
3. Eiser is omgevingsbeschermer en heeft daardoor problemen ondervonden.
Verweerder acht de elementen 1 en 2 geloofwaardig. Element 3 acht verweerder niet geloofwaardig. Verweerder overweegt daartoe onder meer dat de verklaringen van eiser over zijn werkzaamheden als omgevingsbeschermer geloofwaardig worden geacht, maar dat de problemen die hij daardoor heeft ondervonden met de Sepah niet geloofwaardig worden geacht. Ook stelt verweerder dat eiser en zijn echtgenote tegenstrijdig hebben verklaard over de gevolgen van het incident en de verwondingen van eiser. Verder overweegt verweerder dat eiser zijn medische problemen en zijn asielrelaas niet heeft onderbouwd met documenten.
3. Eiser is het er niet mee eens. Hij voert aan dat hij wel problemen heeft ondervonden door de Sepah en dat verweerders conclusies over bepaalde ongeloofwaardig bevonden punten uit het relaas niet juist zijn. Zo weet eiser bijvoorbeeld niet waarom de Sepah zich niet eerst hebben vergewist van het hebben van een vrije jacht alvorens te gaan jagen op jachtluipaarden. Ook stelt eiser dat hij niet weet waarom [A] , de rechterhand van de Sepah, op de vlucht is geslagen voor eiser. Eiser gaat ervan uit dat hij zich niet wilde identificeren, maar hij weet de precieze reden niet. Volgens eiser legt verweerder hier een te hoge bewijslast op, waar eiser niet aan kan voldoen.
4. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij problemen heeft ondervonden met de Sepah en dat hij om die reden niet zou kunnen terugkeren naar Iran. Verweerder heeft het bijvoorbeeld ongeloofwaardig mogen vinden dat de Sepah in een groot en beschermd gebied waarmee zij niet bekend zijn, zijn gaan jagen zonder zich eerst te verzekeren van de risico’s die zij daarbij mogelijk lopen. Te meer omdat eiser heeft verklaard dat omgevingsbeschermers (al dan niet gericht) mogen schieten op ‘indringers’. Bovendien heeft eiser verklaard dat de Sepah erg machtig is. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn redenering dat niet valt in te zien waarom zij dan geen vrije jacht hebben georganiseerd en het risico hebben genomen om beschoten te worden. De verklaring die eiser hierover heeft gegeven overtuigt niet. Ook heeft verweerder de verklaring van eiser dat [A] op de vlucht is geslagen voor hem, omdat hij zich waarschijnlijk niet wilde identificeren, niet aannemelijk mogen vinden. Het ligt namelijk in de rede dat [A] op het moment dat hij beschoten werd en in een gevaarlijke situatie verkeerde, zichzelf juist zou identificeren als de rechterhand van de Sepah. [A] hoefde namelijk, gelet op zijn gestelde machtige positie niet te vrezen om opgepakt te worden. Verweerder heeft het dan ook niet aannemelijk mogen vinden dat [A] op de vlucht is geslagen, met alle gevolgen van dien. De stelling van eiser dat hij niet precies weet waarom [A] op de vlucht is geslagen, maakt het voorgaande niet anders. Van eiser mag immers worden verwacht concreet te verklaren over zijn asielrelaas en om zo veel mogelijk uitleg te geven over een dergelijke opmerkelijkheid. Ook de stelling van eiser dat de Sepah in het donker een jachtluipaard hebben gedood en dat zij wisten waar de jachtluipaarden zouden paren, overtuigt niet. Verweerder heeft deze verklaring in onderlinge samenhang met de overige verklaringen van eiser over het incident ongeloofwaardig mogen vinden en heeft ook afdoende gemotiveerd waarom. Verder leidt ook de verklaring van eiser dat hij anders is behandeld dan zijn collega [B] omdat hij hoger in de rang stond dan [B] , niet tot het oordeel dat eisers relaas op dit punt wel geloofwaardig is. Eiser heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt en niet concreet kunnen maken waarom hij anders is behandeld dan [B] , terwijl zij beiden getuige waren van het incident.
Tegenstrijdige verklaringen echtgenote
5. Ten aanzien van de verklaringen van de echtgenote van eiser, [echtgenote] , overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser en zijn echtgenote tegenstrijdig hebben verklaard over de gevolgen van het incident van eiser en dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers relaas. Zo heeft eiser verklaard dat hij in detentie door de Sepah is mishandeld en dat zijn teen was gebroken en zijn gebit was stukgeslagen. Na zijn bezoek aan het ziekenhuis is ook gebleken dat zijn duimen waren gebroken.De echtgenote van eiser heeft echter verklaard dat eiser in detentie zwaar is mishandeld en dat zij hem niet kon herkennen toen zij hem zag. Zij heeft verklaard dat de armen en benen van eiser waren gebroken en dat zijn tanden ook waren gebroken. Volgens haar verkeerde eiser in een hele slechte toestand.Verweerder heeft dus terecht geconcludeerd dat de echtgenote van eiser iets anders heeft verklaard over de verwondingen van eiser en dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van dit punt. Van eiser en zijn echtgenote mag immers worden verwacht over een essentieel onderwerp als dit (nagenoeg) gelijkluidende verklaringen af te leggen. Door deze tegenstrijdige verklaringen, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser over zijn marteling en detentie door de Sepah. De rechtbank volgt verweerder verder in zijn standpunt dat de gecorrigeerde verklaringen van de echtgenote in de correcties en aanvulling evenmin in overeenstemming zijn met de verklaringen van eiser. Niet valt in te zien waarom de echtgenote twee keer tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de verwondingen van eiser. Bovendien hebben eiser en zijn echtgenote geen goede redenen genoemd waarom zij tegenstrijdig hebben verklaard over de verwondingen.
6. De rechtbank overweegt verder dat verweerder ook heeft mogen vinden dat eiser en zijn echtgenote tegenstrijdig hebben verklaard over de problemen van de echtgenote. Eiser heeft namelijk verklaard dat zijn echtgenote niet in detentie heeft gezeten, maar dat zij twee of drie dagen is verhoord,terwijl zijn echtgenote heeft verklaard dat zij ongeveer tien tot vijftien dagen in detentie heeft gezeten.De rechtbank volgt verweerder dat deze tegenstrijdigheden, zonder nadere toelichting, niet te volgen zijn. Dat de echtgenote in haar zienswijze stelt dat eiser niet op de hoogte is van alle gebeurtenissen tijdens haar verblijf bij de Sepah en dat zij dit zeer oppervlakkig met eiser heeft besproken, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om als een geldige reden voor de tegenstrijdigheid aan te merken. Verweerder stelt namelijk terecht dat de echtgenote niet heeft uitgelegd waarom zij tegen eiser heeft gezegd dat zij slechts twee tot drie dagen is verhoord. Dit heeft ook niets te maken met de gebeurtenissen die de echtgenote - zoals ter zitting is aangegeven - zouden zijn overkomen en waarover zij niet in detail aan eiser wil vertellen, maar met de duur van de verhoren. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien dat zij eiser niet over de daadwerkelijke duur van de verhoren kon vertellen. De echtgenote heeft bovendien verklaard dat zij eiser in hoofdlijnen wel heeft verteld over haar mishandelingen.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder de lichamelijke problemen van eiser niet betwist, maar ten onrechte nalaat om nader onderzoek te verrichten. Eiser verwijst hiervoor naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 15 mei 2019.Eiser wil graag alsnog medische stukken overleggen om te onderbouwen dat zijn medische problemen het gevolg zijn van de martelingen door de Sepah. Volgens eiser heeft verweerder een actieve onderzoeksplicht en ligt het op zijn weg om nader onderzoek in te stellen, bijvoorbeeld door het Bureau Medische Advisering.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser tot op heden geen medische bewijsstukken heeft overgelegd die onderbouwen dat de verwondingen het gevolg zijn van de marteling door de Sepah. De rechtbank stelt ook vast dat eiser in zijn zienswijze van 24 januari 2022 reeds heeft aangevoerd dat hij medische stukken zou overleggen. In beroep heeft eiser wederom verklaard dat hij stukken wil inbrengen, maar dat hij deze nog niet in zijn bezit heeft. Gelet op alles wat hierboven is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden en te wachten op deze stukken. Eiser heeft inmiddels ruim een half jaar de tijd gehad om medische stukken in te brengen die een begin van bewijs kunnen vormen om het causale verband tussen zijn verwondingen en de martelingen aan te tonen. Dit heeft eiser niet gedaan. Verweerder heeft daarom mogen stellen dat deze gang van zaken afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser hierover. Het beroep van eiser op de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch, maakt het oordeel ook niet anders. Uit deze uitspraak blijkt namelijk dat de vreemdeling een verklaring van een arts heeft overgelegd waaruit blijkt dat de verwondingen zijn veroorzaakt door de mishandelingen en dit was voldoende om de bewijslast te verschuiven naar verweerder om nader onderzoek in te stellen. In dit geval heeft eiser niet dergelijke verklaringen van een arts overgelegd. Verweerder heeft daarom niet onzorgvuldig behandeld door geen nader onderzoek aan eiser aan te bieden.
Documenten ter onderbouwing van het asielrelaas
9. Eiser stelt verder dat hij documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas. Volgens eiser had dit voor verweerder aanleiding moeten zijn om een individueel ambtsbericht te laten opmaken, nu reeds door verweerder geloofwaardig is bevonden dat eiser omgevingsbeschermer is. Eiser verwijst in dit kader naar artikel 4, eerste en tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn.
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling en overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen persoonlijke documenten heeft overgelegd die zijn asielrelaas onderbouwen. De stelling dat eiser geen contact heeft met zijn vader en geen bewijs kan overleggen, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden. Eiser heeft namelijk wel contact met zijn vriend kunnen overleggen om foto’s te laten opsturen. Niet valt in te zien waarom eiser geen contact kan opnemen met zijn vader of een ander familielid of kennis. Ook heeft verweerder terecht gesteld dat eiser bewijsstukken had kunnen overleggen via zijn advocaat over zijn rechtsproces in Iran. Niet duidelijk is waarom eiser dit niet heeft gedaan en in beroep heeft eiser ook geen bewijsstukken overgelegd die zijn asielrelaas onderbouwen. Bovendien is ook niet gebleken dat eiser inspanningen heeft verricht om documenten te overleggen die aantonen dat hij problemen heeft ondervonden met de Sepah, maar dat dit niet mogelijk is. Ten aanzien van de foto’s en nieuwsartikelen die eiser wel heeft ingebracht heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat deze stukken onvoldoende zijn om de verklaringen van eiser alsnog geloofwaardig te achten. Gelet op het voorgaande hoefde verweerder ook geen individueel ambtsbericht te laten opmaken.
Het niet praktiseren van de islam
11. Ten aanzien van het niet praktiseren van de islam voert eiser aan dat verweerder heeft verwezen naar vertrouwelijke bronnen in het Algemeen ambtsbericht Iran van februari 2021 (AAB) zonder te controleren of deze bronnen voldoen aan de kwaliteitseisen zoals genoemd in werkinstructie 2014/10. De rechtbank overweegt dat een AAB is opgemaakt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het AAB is gebaseerd op informatie uit zowel openbare als vertrouwelijke bronnen. Dat de informatie in het AAB is gebaseerd op een vertrouwelijke bron, maakt niet dat daarvan niet kan worden uitgegaan. In dit verband heeft verweerder erop mogen wijzen dat het AAB een gezaghebbende bron is en daarom van de juistheid van de informatie uit dit bericht kan worden uitgegaan. Verweerder heeft in wat eiser aanvoert geen aanleiding hoeven zien om te twijfelen aan de juistheid van de bronnen in het AAB.
12. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.