ECLI:NL:RBDHA:2022:14432

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
NL22.10274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag Somaliër met psychische problemen en risico bij terugkeer

In deze zaak gaat het om een Somaliër die een asielaanvraag heeft ingediend na een lange geschiedenis van verblijfsvergunningen en intrekkingen. Eiser, geboren in 1985, heeft in 1995 zijn eerste asielaanvraag ingediend, die werd afgewezen. Na verschillende verblijfsvergunningen en een terugkeerbesluit in 2015, heeft eiser in 2018 opnieuw een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met het doel van medische behandeling. Deze aanvraag werd afgewezen, evenals een herhaalde asielaanvraag in 2019. Eiser stelt dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege zijn psychische problemen. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd of eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de medische situatie van eiser in relatie tot de ingebrachte landeninformatie moet worden beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de medische omstandigheden van eiser, die niet zijn betrokken bij de eerdere besluitvorming, wel degelijk relevant zijn voor de beoordeling van het risico bij terugkeer. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.10274
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: M.K. Ruizendaal).
ProcesverloopBij besluit van 19 december 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij uitspraak van 18 februari 2020 heeft rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen [1] het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 27 mei 2022 (het bestreden besluit) de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.10275, op 23 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1985 en heeft de Somalische nationaliteit.
Achtergrond van deze procedure
2. Eiser heeft op 28 mei 1995 zijn eerste asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is afgewezen. In 1998 is eiser vervolgens in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij ouder. Op 16 oktober 2000 heeft eiser een reguliere vergunning voor onbepaalde tijd ontvangen. In de periode van 2006 tot en met 2011 verbleef eiser in Ethiopië.
3. Bij besluit van 23 januari 2015 heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken, aan eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd en aan hem een zwaar inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar omdat eiser meerdere keren strafrechtelijk is veroordeeld voor verschillende misdrijven. Het door eiser daartegen ingestelde beroep is ongegrond verklaard. [2] Deze procedure staat in rechte vast.
4. Op 14 maart 2018 heeft eiser een aanvraag voor een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel ‘medische behandeling’ ingediend. Op diezelfde datum heeft eiser een verzoek ingediend om zijn inreisverbod op te heffen. Dat verzoek heeft verweerder afgewezen. Het door eiser daartegen ingestelde beroep is ongegrond verklaard. [3]
5. Van 2018 tot en met 2021 heeft eiser meerdere keren uitstel van vertrek gevraagd op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft uitstel van vertrek tot 3 september 2022.
6. Op 7 juni 2019 heeft eiser een herhaalde asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en zich onder meer op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om eiser voorafgaand aan het gehoor medisch te laten onderzoeken. Volgens verweerder voegt een nieuw medisch advies niets toe, nu aan eiser recent uitstel van vertrek is verleend en niet aannemelijk is dat de medische situatie van eiser sindsdien is gewijzigd. Eiser heeft volgens verweerder ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging vanwege zijn verwesterde stijl. Ook heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.
7. De rechtbank heeft bij uitspraak van 18 februari 2020 geoordeeld dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om eiser medisch te laten onderzoeken voorafgaand aan zijn gehoor. Uit het advies van Bureau Medische Advisering (BMA) blijkt namelijk dat eiser zwakbegaafd is, psychische problemen heeft en voor die psychische problemen wordt behandeld. Bovendien heeft de gemachtigde van eiser in de zienswijze – verwijzend naar de psychische problematiek – verzocht om eiser medisch te onderzoeken voorafgaand aan het gehoor. Aangezien verweerder op de hoogte was van de psychische problematiek van eiser en gezien het verzoek van de gemachtigde, lag het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder om zich voorafgaand aan het gehoor te vergewissen of sprake was van een medische belemmering bij eiser om gehoord te worden. De rechtbank heeft verweerder vervolgens opgedragen eiser opnieuw in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord voorafgegaan door een medische beoordeling door FMMU en om een nieuw besluit te nemen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Het bestreden besluit
8. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd die relevant zijn voor de beoordeling van zijn opvolgende asielaanvraag. Verweerder stelt dat eiser bij terugkeer geen reëel risico loopt op ernstige schade op grond van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens verweerder heeft deze toets bij de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser in 2015 reeds plaatsgevonden, welke in rechte is komen vast te staan. De situatie in Somaliland is volgens verweerder niet aanzienlijk veranderd. Eiser heeft ten aanzien hiervan ook geen nieuwe relevante elementen aangevoerd. Bovendien stelt verweerder dat eiser op geen enkele wijze heeft onderbouwd waarom zijn huidige situatie verschilt van zijn situatie in 2015. Eiser had toen ook geen netwerk of clan om op terug te vallen en door wie hij werd herkend of erkend en eiser zegt zelf ook dat de situatie onveranderd is. Zijn gestelde verwestering heeft hij ook niet concreet gemaakt. De verwijzing naar algemene informatie over de veiligheid en veiligheidssituatie in Somalië en Somaliland leidt volgens verweerder niet tot andere inzichten. Verder stelt verweerder dat nieuwe elementen of bevindingen betrekking moeten hebben op de asielmotieven en niet op de medische situatie van eiser. Bij een tweede of opvolgende aanvraag wordt volgens verweerder niet beoordeeld of eiser in aanmerking komt voor uitstel van vertrek.
Algemene veiligheidssituatie
9. Eiser voert aan dat er ten aanzien van de veiligheidssituatie in Somalië en Somaliland een situatie aan de orde is zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Eiser meent dat de veiligheidssituatie in Somalië is verslechterd zodat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser verwijst hiervoor naar het rapport van EASO ‘Somalië Country Guidence’ van 14 juni 2022 en het rapport van het US Department of State, ‘jaarrapport religieuze vrijheid van 2021’, gedateerd 2 juni 2022. Bovendien meent eiser dat zijn terugkeer naar Somalië via de luchthaven in Mogadishu gevaarlijk is. Eiser verwijst hiervoor naar een brief van Vluchtelingenwerk Nederland die de veiligheidssituatie in Mogadishu beschrijft.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een nieuw element of bevinding in die zin dat er in Somalië sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Verweerder heeft zich in het voornemen, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, met een verwijzing naar het algemeen ambtsbericht Somalië van maart 2020 op goede gronden op het standpunt gesteld dat het in Somaliland relatief veilig is en dat er geen blijk is van aanzienlijke veranderingen die maken dat de eerder toegepaste toets op grond van artikel 3 van het EVRM niet kan slagen. Eiser heeft niet concreet aannemelijk gemaakt dat die wezenlijke verandering in de veiligheidssituatie er wel zou zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft bij uitspraak van 23 mei 2018 geoordeeld dat de algehele veiligheidssituatie niet zodanig is dat kan worden gesproken van een 15c-situatie. [4] Verweerder stelt terecht dat de bron van het EASO waar eiser naar verwijst weliswaar bevestigt dat er gewelddadigheden zijn, maar dat deze bron verder geen wezenlijk ander beeld schetst van Somalië dan het beeld dat uit het algemeen ambtsbericht van maart 2020 naar voren komt. Uit het ambtsbericht van december 2021 komt ook geen wezenlijk ander beeld naar voren dan uit het ambtsbericht van daarvoor. De aangehaalde bron geeft ook geen wezenlijk ander verslechterd beeld dan uit de uitspraak van de ABRvS voornoemd volgt. Bovendien is eiser afkomstig uit Erigabo in Somaliland (het Noorden) waar Al-Shabaab niet aan de macht is. De invloedsfeer van Al-Shabaab strekt zich vooral uit over Zuid en Centraal-Somalië. Ten aanzien van de verwijzing van eiser naar het rapport van het US Department of State overweegt de rechtbank dat de enkele verwijzing naar deze bron zonder nadere toelichting onvoldoende is om een 15c-situatie aan te nemen. Bovendien gaat deze bron over anti-christen terreur van Al-Shabaab. Eiser heeft niet toegelicht waarom deze bron op hem als moslim van toepassing is. Verweerder heeft zich aldus ten aanzien van de algemene veiligheidssituatie niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen naar voren heeft gebracht.
11. Eiser voert aan dat hij verwesterd is omdat hij sinds jongs af aan in Nederland verblijft. Hij zal bij terugkeer herkend worden omdat hij alleen is, niet bekend is met alle ontwikkelingen sinds zijn vertrek en geen netwerk heeft of clan waar hij op kan terugvallen. Eiser verwijst in dit kader naar de brief van Vluchtelingenwerk Nederland over terugkeerders naar Somalië zonder netwerk. Eiser zal hierdoor voorwerp worden van uitbuiting, ontvoering en zal worden geronseld door Al-Shabaab. Verder loopt eiser bij gedwongen terugkeer gevaar.
Verwestering
12. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS [5] volgt dat een vreemdeling in aanmerking komt voor een asielvergunning als hij aannemelijk maakt dat aan zijn westerse levensstijl een godsdienstige of een politieke overtuiging ten grondslag ligt. Als blijkt dat een vreemdeling alleen een westerse levensstijl heeft, zonder een godsdienstige of politieke overtuiging, dan mag volgens de ABRvS van die vreemdeling worden verwacht dat hij terugkeert naar het land van herkomst. Dit geldt niet in de situatie waarin een vreemdeling aannemelijk maakt dat hem een van de vervolgingsgronden wordt toegedicht door een actor van vervolging in verband met zijn persoonlijke, uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken, of waarin een vreemdeling aannemelijk maakt dat hij daardoor in het land van herkomst een risico loopt op een onmenselijke behandeling. De vreemdeling moet aannemelijk maken dat hij die kenmerken heeft en dat hem om die reden een vervolgingsgrond zal worden toegedicht.
13. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser niet aanvoert dat zijn westerse gedragingen een uitingsvorm zijn van een godsdienstige of politieke overtuiging. Op deze uitzondering doet hij dus geen beroep. Wel voert hij aan dat hij vanwege zijn vertrek op jonge leeftijd uit Somalië te verwesterd is om terug te keren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat deze enkele stelling niet kan worden aangemerkt als een nieuw element of bevinding en aldus hierin terecht geen aanleiding heeft gezien om aan te nemen dat eiser bij terugkeer een reële risico loopt vanwege zijn gestelde verwestering. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken heeft die maken dat hij in Somalië te vrezen heeft of een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling en evenmin dat hij deze kenmerken niet kan veranderen of dat dit redelijkerwijs niet van hem kan worden verwacht. De enkel algemene stelling dat hij bij terugkeer herkend zal worden is niet voldoende.
Vrees bij terugkeer voor Al-Shabaab
14. Volgens het landgeboden asielbeleid [6] van verweerder moet een vreemdeling die afkomstig is uit een gebied dat niet onder controle staat van Al-Shabaab, aannemelijk maken dat hij zal worden geronseld door Al-Shabaab wil hij in aanmerking komen voor bescherming. Hierin is eiser niet geslaagd want de enkele stelling dat dat zal gebeuren is daartoe onvoldoende. Verder heeft verweerder terecht gesteld dat eiser afkomstig is uit Noord-Somalië waar het relatief veilig is in vergelijking met andere delen van Somalië omdat Al-Shabaab daar niet aan de macht is. Van nieuwe elementen of bevindingen op dit punt is dan ook geen sprake.
Sociaal netwerk
15. De rechtbank overweegt dat de stelling van eiser dat hij geen sociaal netwerk heeft ook niet kan worden aangemerkt als een nieuw element of bevinding. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zijn situatie nu feitelijk anders is dan zijn situatie in 2015. Zoals verweerder terecht heeft gesteld blijkt uit het algemeen ambtsbericht Somalië 2019 dat het niet hebben van een sociaal netwerk voor alleenstaande vrouwen problematisch kan zijn. Dit volgt ook uit het algemeen ambtsbericht van december 2021. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit ook voor hem geldt. Bovendien blijkt uit het algemeen ambtsbericht Somalië 2020 dat deze problemen zich voornamelijk voordoen in de gebieden Centraal- en Zuid-Somalië, terwijl eiser afkomstig is uit Noord-Somalië. De enkele verwijzing van eiser naar de brief van Vluchtelingenwerk Nederland maakt het oordeel ook niet anders. Eiser koppelt deze informatie namelijk niet aan zijn persoonlijke situatie.
Gedwongen terugkeer
Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij bij terugkeer via de luchthaven in Mogadishu gevaar oploopt, overweegt de rechtbank dat eiser dat met zijn enkele stelling niet aannemelijk heeft gemaakt. Bovendien heeft verweerder ter zitting onweersproken gesteld dat eiser ook kan terugkeren via een andere luchthaven in Noord-Somalië.

Reëel risico bij terugkeer vanwege psychische problemen

16. Eiser voert verder aan dat zijn medische omstandigheden zijn veranderd en dat er wel degelijk sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Volgens eiser loopt hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico op ernstige schade vanwege zijn psychische problemen. Eiser verwijst hierbij in zijn zienswijze naar de brief van Vluchtelingenwerk Nederland over de situatie van personen met psychiatrische problemen in Somaliland en Somalië.
16. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder de medische omstandigheden van eiser ten aanzien van zijn psychische problemen niet in het kader van artikel 3 van het EVRM heeft betrokken bij zijn besluitvorming. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de medische omstandigheden niet-asiel gerelateerd zijn en dus niet kunnen worden betrokken bij de beoordeling. Eiser heeft in het onderhavige geval een beroep gedaan op artikel 3 van het EVRM omdat hij vreest bij terugkeer naar Somalië een reëel risico te lopen op ernstige schade vanwege - zo heeft de rechtbank het opgevat – onder meer het stigma dat hem wordt toebedeeld als gevolg van zijn psychische problemen en het onthouden van hulp. Uit de brief van Vluchtelingenwerk Nederland blijkt namelijk dat de geestelijke gezondheidszorg in Somaliland onderontwikkeld is. Er is een gebrek aan gekwalificeerd personeel en personen met psychische problemen worden gestigmatiseerd en gediscrimineerd en raken hierdoor sociaal geïsoleerd. Het stigma heeft gevolgen voor de patiënten die geconfronteerd worden met negatieve houdingen en fysieke schade vanuit de samenleving. In sommige gevallen kan de behandeling aan patiënten zelfs geweigerd worden. Er zijn ook waarnemingen dat patiënten worden vastgeketend aan hun huis of aan een boom, achtergelaten door familieleden.
16. Verweerder heeft deze omstandigheden ten onrechte niet betrokken bij de beoordeling van het beroep op artikel 3 van het EVRM en aldus niet gemotiveerd wat voor gevolgen deze omstandigheden voor eiser zouden kunnen hebben als hij terugkeert naar Somalië. Het standpunt van verweerder ter zitting dat deze omstandigheden zich niet zullen voordoen omdat eiser uitstel van vertrek heeft op grond van artikel 64 van de Vw, maakt niet dat verweerder niet had moeten beoordelen of eiser gelet op zijn medische situatie op dit moment bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade op grond van artikel 3 van het EVRM zoals gesteld. De stelling van verweerder dat deze omstandigheden pas een rol gaan spelen op het moment dat het uitstel van vertrek niet meer wordt verleend, gaat namelijk niet op nu indien die redenering wordt gevolgd verweerder in het geheel niet zou toekomen aan een toets aan artikel 3 van het EVRM in brede zin. Verweerder moet deze omstandigheden in relatie tot eiser zijn medische problematiek dus onderzoeken en beoordelen of deze kunnen worden aangemerkt als nieuwe elementen of bevindingen omdat deze al dan niet een schending van artikel 3 van het EVRM opleveren. Verweerder dient daarbij tevens te betrekken of het niet hebben van een netwerk gelet op eiser zijn psychische gesteldheid uitmaakt bij die toets, nu de situatie van eiser integraal beoordeeld dient te worden.

Conclusie

19. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen omdat verweerder moet beoordelen of de medische situatie van eiser in relatie tot de ingebrachte landeninformatie een schending van artikel 3 van het EVRM oplevert en kan worden aangemerkt als een nieuw element of bevinding. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,-. (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr.S. Sari, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Uitspraak van rechtbank Den Haag van 23 november 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:13362).
3.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juni 2019 (ECLI:NL:RBNNE:2019:2509).
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3735).
6.Zie paragraaf C7/30.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.