ECLI:NL:RBDHA:2022:14440

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
NL22.18504 en NL22.18505
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en pushbacks in Bulgarije: beoordeling van de verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep van een Afghaanse eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank ontving het beroepschrift op 15 september 2022, en op 6 oktober 2022 vond de zitting plaats. Eiser voerde aan dat Bulgarije niet voldeed aan zijn internationale verplichtingen, verwijzend naar een AIDA-rapport dat systematische pushbacks in Bulgarije documenteerde. De rechtbank oordeelde dat de informatie over de situatie in Bulgarije, inclusief de hoge aantallen pushbacks, een fundamentele systeemfout in de asielprocedure aangaf. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de staatssecretaris niet kon uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de situatie van Dublinclaimanten in acht moest worden genomen. De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de uitspraak op het beroep al was gedaan. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 2.277,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL22.18504 (beroep)
NL22.18505 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,geboren op [geboortedatum] , van Afghaanse nationaliteit, eiser/verzoeker

(hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J.L. Leijtens).

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Op 15 september 2022 heeft de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van diezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt verweerder te verbieden eiser uit Nederland te (doen) verwijderen totdat op het beroep is beslist.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 6 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [de persoon] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
Achtergrond
1. Eiser heeft op [datum 1] het onderhavige verzoek om internationale bescherming ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op [datum 2] in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
Besluitvorming
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije op 25 april 2022 een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft hierop niet binnen twee weken gereageerd, zodat de verantwoordelijkheid van Bulgarije sinds 10 mei 2022 vaststaat.
Standpunt eiser
3.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Eiser verwijst naar het AIDA [3] -rapport van 23 februari 2022, update 2021, waaruit volgt dat pushbacks in Bulgarije op grote schaal plaatsvinden. Uit het rapport volgt dat er 2.513 pushbackincidenten zijn geregistreerd, waarbij 44.988 individuen zijn betrokken. Ook heeft eiser verwezen naar een rapport van de ECRE [4] van 10 september 2021. Uit dit rapport blijkt dat het Bulgaarse Helsinki Comité meldt dat 1.064 indirecte pushbacks, dus aan de buitengrens van Bulgarije, en 323 directe pushbacks, dus van binnen het grondgebied, van in totaal 13.363 personen geregistreerd zijn. Dit is gemeten in de eerste acht maanden van 2021. In dit kader verwijst eiser naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 13 juni 2022 [5] en zittingsplaats Haarlem, van 29 juli 2022 [6] , waarin de rechtbank oordeelde dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan. Eiser verwijst in dit kader verder naar de uitspraak van de Afdeling [7] van 13 april 2022 [8] , waarin is geoordeeld dat systematische pushbacks reden waren om niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan ten aanzien van Kroatië. Ook doet eiser een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 15 juni 2022. [9] Eiser stelt zich hierbij op het standpunt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet deelbaar kan zijn, zodat ernstige en stelselmatige schendingen die zijn begaan voor de overdracht ten aanzien van derdelanders die (nog) geen Dublinterugkeerder zijn ook absoluut in de weg staan aan overdracht. Eiser stelt zich, onder verwijzing naar de bovengemelde bronnen en jurisprudentie, op het standpunt dat ook in zijn geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije.
3.2.
Eiser stelt zich subsidiair op het standpunt dat op grond van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening Nederland de behandeling van de onderhavige asielprocedure op zich zou moeten nemen. Er is namelijk sprake van bijzondere kwetsbaarheid bij eiser. Eiser heeft psychische klachten en een leveraandoening. Deze psychische klachten zijn gerelateerd aan de overdracht aan Bulgarije. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2022 [10] en de arresten [naam] [11] en C.K [12] van het HvJ EU. [13] Eiser verzoekt de rechtbank de behandeling van deze zaken aan te houden zodat verweerder nader medisch onderzoek doet en het BMA [14] inschakelt.
Beoordeling rechtbank
4.1.
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of pushbacks een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend met verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 13 juni 2022, en Haarlem van 29 juli 2022 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 6 september 2022. [15]
4.2.
Gelet op de rapporten die eiser naar voren heeft gebracht over de pushbacks in Bulgarije, moet worden geoordeeld dat op dit punt sprake is van een fundamentele systeemfout. Uit die rapporten blijkt namelijk dat de pushbacks in Bulgarije niet incidenteel, maar al geruime tijd en op grote schaal plaatsvinden. Zo vermeldt het AIDA-rapport (update 2020) dat er, zowel 498 indirecte pushbacks van 3.493 individuen, en 569 directe pushbacks van 11.770 personen hebben plaatsgevonden in 2020. Het AIDA-rapport (update 2021) vermeldt dat er in 2021 2.513 pushbackincidenten zijn geregistreerd, waarbij 44.988 personen zijn betrokken.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de fundamentele systeemfout in de asielprocedure van Bulgarije als gevolg van pushbacks ook relevant is voor Dublinclaimanten. Er zijn gelet op de aangehaalde informatie concrete aanknopingspunten dat verweerder niet meer van het vermoeden kan uitgaan dat Bulgarije ten aanzien van eiser aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen. De informatie waarnaar eiser heeft verwezen, bevat aanknopingspunten dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Bulgarije bevinden. Daarnaast laten de twee meest recente AIDA-rapporten over Bulgarije een stijging zien in het aantal personen dat slachtoffer wordt van pushbacks. Van 11.770 personen in 2020 naar 44.988 personen in 2021. Gelet hierop en omdat Dublinclaimanten zich in de regel als asielzoekers vrij op het grondgebied van Bulgarije kunnen bewegen, had verweerder nader onderzoek moeten doen naar het risico dat eiser loopt om door Bulgarije te worden uitgezet zonder behandeling van zijn asielverzoek, dan wel tijdens de behandeling daarvan. Gegeven de aard, de omvang en de duur van de in deze zaak spelende fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt, kan het ontbreken van informatie over de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije niet voor risico van eiser komen.
4.4.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het aan verweerder is om nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije voordat hij zich op het standpunt kan stellen dat door overdracht van eiser aan Bulgarije geen situatie zal ontstaan in strijd met artikel 4 van het Handvest [16] of artikel 3 van het EVRM. [17] Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat hij ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan.
Conclusie
5. Uit het bovenstaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 en artikel 7:2 van de Awb. [18] Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan het verzoek om aanhouding.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer NL22.18504,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
in de zaak geregistreerd onder nummer NL22.18505,
- wijst het verzoek af.
in beide zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.277,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. T.J.M. Schilder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de beslissing op het beroep betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 1 week na de dag van bekendmaking. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Asylum Information database.
4.European Council on Refugees and Exiles.
7.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
11.ECLI:EU:C:2019:219.
12.ECLI:EU:C:2017:127.
13.Hof van Justitie van de Europese Unie.
14.Bureau Medische Advisering.
16.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
17.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
18.Algemene wet bestuursrecht.