ECLI:NL:RBDHA:2022:14558
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na uitspraak op beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.H. Hekman, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van het Terugtrekkingsakkoord. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. F.H.M. Maas, afgewezen in een besluit van 6 oktober 2021. Het bezwaar van de verzoeker tegen deze afwijzing werd in een bestreden besluit van 1 december 2021 ongegrond verklaard. Hierop heeft de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft de zaak op 29 juli 2022 behandeld, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van de verweerder. Tijdens de zitting is ook een tolk, de heer van Brunschot, aanwezig geweest. De voorzieningenrechter heeft in een andere zaak, NL21.20128, op dezelfde dag uitspraak gedaan, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer nodig was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om die reden afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.