ECLI:NL:RBDHA:2022:14566
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsdocument Brits burger op basis van Terugtrekkingsakkoord na langdurig verblijf buiten de EU
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Britse burger, eiser, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op grond van het Terugtrekkingsakkoord, maar deze aanvraag werd op 6 oktober 2021 afgewezen. Verweerder stelde dat eiser langer dan zes maanden buiten Nederland had verbleven, waardoor zijn Unierechtelijk verblijfsrecht was beëindigd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A.H. Hekman.
De rechtbank heeft de zaak op 29 juli 2022 behandeld. Eiser voerde aan dat verweerder een verkeerd beoordelingskader had toegepast en dat het begrip 'hoofdverblijf' onterecht was gebruikt in de beoordeling. De rechtbank oordeelde dat het begrip 'hoofdverblijf' inderdaad geen criterium was, maar dat dit niet betekende dat het bestreden besluit onzorgvuldig was. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiser meer dan zes maanden afwezig was geweest uit Nederland, en dat er geen belangrijke reden was voor deze afwezigheid.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 augustus 2022.