ECLI:NL:RBDHA:2022:14566

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
NL21.20128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument Brits burger op basis van Terugtrekkingsakkoord na langdurig verblijf buiten de EU

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Britse burger, eiser, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op grond van het Terugtrekkingsakkoord, maar deze aanvraag werd op 6 oktober 2021 afgewezen. Verweerder stelde dat eiser langer dan zes maanden buiten Nederland had verbleven, waardoor zijn Unierechtelijk verblijfsrecht was beëindigd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A.H. Hekman.

De rechtbank heeft de zaak op 29 juli 2022 behandeld. Eiser voerde aan dat verweerder een verkeerd beoordelingskader had toegepast en dat het begrip 'hoofdverblijf' onterecht was gebruikt in de beoordeling. De rechtbank oordeelde dat het begrip 'hoofdverblijf' inderdaad geen criterium was, maar dat dit niet betekende dat het bestreden besluit onzorgvuldig was. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiser meer dan zes maanden afwezig was geweest uit Nederland, en dat er geen belangrijke reden was voor deze afwezigheid.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.20128
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F.H.M. Maas).

Procesverloop

In het besluit van 6 oktober 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsdocument voor bepaalde tijd op grond van het Terugtrekkingsakkoord1 afgewezen.
In het besluit van 1 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.20130, op 29 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer van Brunschot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is Brits burger en is geboren op [geboortedatum] 1995. Hij heeft in de periodes van 3 oktober 2017 tot 7 augustus 2019 en van 29 oktober 2019 tot 17 oktober 2020 ingeschreven gestaan in de BRP op een adres in Nederland. Op 30 september 2020 is eiser vertrokken uit Nederland naar Thailand. Op 1 augustus 2021 is eiser weer teruggekeerd naar Nederland. Eiser heeft op 24 augustus 2021 een aanvraag gedaan voor verlening van een verblijfsdocument op grond van artikel 18 en 19 van het Terugtrekkingsakkoord, zoals uitgewerkt in paragraaf B13 van de Vreemdelingencirculaire (Vc).
1. Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot -Brittannië en Noord- Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, 2019/C 384 I/01.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen en deze afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan in de kern ten grondslag gelegd dat eiser sinds 30 september 2020 ten minste zes maanden achtereenvolgens buiten Nederland heeft verbleven en dat zijn Unierechtelijk verblijfsrecht daarom is beëindigd. Van een situatie waarin eiser twaalf maanden achtereenvolgens afwezig mocht zijn is geen sprake, nu niet is gebleken van een belangrijke reden voor die afwezigheid van eiser uit Nederland. Eiser voldoet niet aan het bepaalde in artikel 127, eerste en derde lid, van het Terugtrekkingsakkoord. Verweerder heeft daarom aan eiser geen verblijfsdocument overeenkomstig artikel 18 en 19 van het Terugtrekkingsakkoord verleend. Verweerder heeft in het bestreden besluit ook enkele opmerkingen gemaakt over het begrip ‘hoofdverblijf’.
Het begrip ‘hoofdverblijf’ is geen criterium
3. Eiser voert aan dat verweerder een verkeerd beoordelingskader heeft toegepast. Verweerder heeft ten onrechte getoetst aan het criterium ‘hoofdverblijf’ en heeft dit begrip bovendien verkeerd uitgelegd.
4. De rechtbank geeft eiser gelijk in zijn stelling dat het begrip ‘hoofdverblijf’ in deze zaak geen criterium is waaraan getoetst moet worden. Dit blijkt immers niet uit het Terugtrekkingsakkoord of uit de Verblijfsrichtlijn2. Dit maakt echter niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen of onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft in het verweerschrift het standpunt ingenomen dat het begrip ‘hoofdverblijf’ geen criterium is bij de beoordeling. Partijen zijn het hierover dus met elkaar eens. De rechtbank begrijpt dat bij eiser enige verwarring kan zijn ontstaan, nu dit begrip wel is genoemd in het bestreden besluit. Echter, uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder óók heeft getoetst of eiser heeft voldaan aan de voorwaarde dat hij niet langer dan zes maanden (binnen een aaneengesloten periode van twaalf maanden) feitelijk afwezig is geweest uit Nederland.
Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat het begrip ‘hoofdverblijf’ geen criterium is waaraan getoetst moet worden, laat de rechtbank wat eiser over dit begrip heeft aangevoerd verder onbesproken.
Einddatum overgangsperiode (‘de peildatum’) is bepalend voor toepasselijkheid
Terugtrekkingsakkoord
5. Eiser voert vervolgens aan dat verweerder ‘de peildatum’, zijnde het einde van de overgangsperiode op 31 december 2020, verkeerd heeft uitgelegd. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser geen verblijfsrecht meer heeft omdat hij vanaf 30 september 2020 meer dan zes maanden afwezig is geweest uit Nederland. Eiser was op de peildatum namelijk nog maar drie maanden buiten Nederland. Van een afwezigheid van meer dan zes maanden was op de peildatum dus nog geen sprake. Op de peildatum voldeed eiser aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. Dit maakt dat hij op dat moment recht had op een (nationale) verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Feitelijke afwezigheid uit Nederland na 31 december 2020 is geen reden voor intrekking van deze verblijfsvergunning.
6. De rechtbank geeft eiser hierin geen gelijk. Uit artikel 10, onder b, in samenhang met artikel 126 van het Terugtrekkingsakkoord blijkt dat ‘deel twee’, ‘rechten van de burgers’ van dit akkoord van toepassing is op burgers van het Verenigd Koninkrijk die overeenkomstig het recht van de Unie voor het eind van de overgangsperiode, dus op 31
2 Richtlijn 2004/38/EG
december 2020, in een lidstaat hun recht op verblijf hebben uitgeoefend (in de zin van de Verblijfsrichtlijn3) en daar ook daarna hun verblijf voortzetten. Hieruit blijkt dat niet enkel vereist is dat eiser op de peildatum zijn rechten als Unieburger moet hebben uitgeoefend, maar ook dat hij daarna zijn verblijf moet hebben voortgezet in die lidstaat. Dit houdt in dat afwezigheid uit Nederland van meer dan zes maanden per aaneengesloten periode van twaalf maanden, dan wel afwezigheid van meer dan twaalf achtereenvolgende maanden in geval van een belangrijke reden, gevolgen kan hebben voor het rechtmatig verblijf.4 Verweerder heeft terecht het standpunt ingenomen dat eiser, nu hij op 30 september 2020 uit Nederland is vertrokken, vanaf deze datum meer dan zes maanden achtereenvolgend afwezig is geweest uit Nederland en dat dit maakt dat eiser zijn verblijf in Nederland niet heeft voortgezet. Dit betekent dat eiser niet langer voldoet aan de voorwaarden in het Terugtrekkingsakkoord en de Verblijfsrichtlijn.
Geen sprake van belangrijke reden voor afwezigheid
7. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat geen sprake is van een belangrijke reden voor zijn afwezigheid, op grond waarvan een afwezigheid van twaalf achtereenvolgende maanden is geoorloofd.
8. De rechtbank geeft eiser ook hierin geen gelijk. Niet is gebleken van een belangrijke reden om afwezig te zijn uit Nederland in de genoemde periode. Uit het e-mailbericht van eiser van 22 september 2021 aan verweerder blijkt dat hij uit voorzorg naar Thailand is gegaan, voor het geval dat Thailand de grenzen zou sluiten en zijn familie hulp nodig zou hebben. Niet is gebleken dat eiser daadwerkelijk in Thailand moest zijn om te zorgen voor familieleden. Uit het e-mailbericht blijkt verder dat eiser in januari 2021 heeft overwogen om terug te keren naar Nederland, maar dat hij dit niet heeft gedaan omdat er in Nederland een lockdown was in verband met de coronapandemie en hij niet in staat zou zijn om te werken. De rechtbank acht de omstandigheid dat eiser in Nederland geen mogelijkheid had om te werken geen belangrijke reden als bedoeld in de Verblijfsrichtlijn. Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat Thailand op een bepaald moment de grenzen heeft gesloten. Voor zover eiser heeft willen aanvoeren dat het (nagenoeg) onmogelijk was om Thailand te verlaten, slaagt dit argument niet, reeds omdat eiser dit verder niet heeft onderbouwd.
Beroepsgrond ter zitting inzake schending hoorplicht in strijd met goede procesorde
9. Eiser heeft tot slot ter zitting naar voren gebracht dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase.
10. De rechtbank acht deze beroepsgrond zodanig laat naar voren gebracht dat dit in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank laat deze beroepsgrond dan ook buiten beschouwing.
3 Richtlijn 2004/38/EG
4 Artikel 11, in samenhang met artikel 15, tweede lid, van het Terugtrekkingsakkoord, in samenhang met artikel 16, derde lid en artikel 21 van de Verblijfsrichtlijn, uitgewerkt in artikel 8.17, tweede lid, van het Vb.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 augustus 2022

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.