ECLI:NL:RBDHA:2022:14696

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
AWB 22/1307
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis en de schending van de hoorplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 september 2022, betreft het een beroep van eiseres, een Syrische vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiseres heeft een aanvraag ingediend om bij haar echtgenoot, die in Nederland verblijft met een asielvergunning, te kunnen wonen. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat volgens verweerder er op het peilmoment geen feitelijke gezinsband zou bestaan tussen eiseres en haar echtgenoot. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar bezwaarschrift en tegen het bestreden besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er op het peilmoment weliswaar een juridische gezinsband bestond, maar dat de feitelijke gezinsband onvoldoende was aangetoond. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen feitelijke gezinsband bestond en dat de hoorplicht is geschonden. De rechtbank concludeert dat eiseres en haar echtgenoot alsnog in de gelegenheid moeten worden gesteld om te worden gehoord. Het beroep is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en verweerder moet binnen zes weken een nieuw besluit nemen. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/1307

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder)

(gemachtigde: mr. M. Dalhuizen).

Inleiding en procesverloop

Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1997 en heeft de Syrische nationaliteit. Op 29 maart 2021 is voor eiseres een aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis ingediend. Eiseres beoogt hiermee verblijf in Nederland bij haar echtgenoot [referent] (referent) te verkrijgen. Referent verblijft in Nederland en heeft een asielvergunning voor bepaalde tijd sinds 26 januari 2021.
In het besluit van 3 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres op 10 juni 2021 bezwaar gemaakt.
Op 25 januari 2022 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld, omdat verweerder niet (tijdig) op het bezwaarschrift heeft beslist.
In het besluit van 3 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Op 3 maart 2022 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar bezwaarschrift. Dit beroep wordt mede geacht te zijn gericht tegen het bestreden besluit. [1]
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, referent en de gemachtigde van verweerder. Als tolk is verschenen de heer M. Fayez.

Overwegingen

Met betrekking tot het niet tijdig beslissen op het bezwaar
1. Bij het besluit van 3 maart 2022 heeft verweerder alsnog op het bezwaar van eiseres beslist. Eiseres heeft daarom geen procesbelang meer bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Eiseres kan met haar beroep namelijk niet meer bereiken dan al is bereikt omdat verweerder immers al een beslissing op bezwaar heeft genomen. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet wel aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tussen partijen staat namelijk niet ter discussie dat het besluit van 3 maart 2022 te laat is en dat gemachtigde het besluit pas na het instellen van het beroep tegen het niet-tijdig beslissen heeft ontvangen en ook niet kon weten dat het op die datum was verzonden. Daarom krijgt eiseres vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De rechtbank zal aan het eind van deze uitspraak toelichten hoe hoog de vergoeding is.
Met betrekking tot het bestreden besluit
Standpunten van partijen
2. Verweerder wijst de onderhavige aanvraag af. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er weliswaar op het peilmoment (het moment van binnenkomst van referent in Nederland) een rechtsgeldig huwelijk was tussen eiseres en referent, maar dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toen ook een feitelijke gezinsband bestond. Verweerder vindt daarvoor een aantal omstandigheden van belang. In de eerste plaats heeft referent eiseres niet genoemd tijdens het aanmeldgehoor op 7 december 2019. Daarnaast is niet gebleken dat referent en eiseres in Syrië samen hebben gewoond en is het huwelijk pas ingeschreven in Syrië nadat referent al in Nederland was. Een eenmaal verbroken feitelijke gezinsband kan in het kader van nareis niet worden hersteld [2] , aldus verweerder in het bestreden besluit.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Het huwelijk tussen haar en referent is feitelijk nooit verbroken geweest. Weliswaar heeft referent in het aanmeldgehoor verklaard dat hij niet gehuwd is, maar in de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor is dit al gecorrigeerd. Referent heeft eiseres in het aanmeldgehoor niet genoemd, omdat hij psychisch in de war was door zijn reis naar Nederland. Referent wilde voorkomen dat eiseres dezelfde verschrikkelijke reis naar Nederland moest maken. Daarnaast voert eiseres aan dat de hoorplicht is geschonden. Zij doet daarbij een beroep op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 6 juli 2022. [3] Verder doet eiseres een beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht en stelt zij tevens dat het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel is geschonden met het bestreden besluit.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat op het peilmoment sprake was van een juridische gezinsband tussen eiseres en referent. De vraag die ter beantwoording voorligt is of sprake is van een feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent op het moment van binnenkomst van referent in Nederland. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast om de feitelijke gezinsband aannemelijk te maken bij eiseres en referent ligt. [4] Het ligt dus in eerste instantie op hun weg om aannemelijk te maken dat zij voor de aankomst van referent in Nederland daadwerkelijk gezinsleven met elkaar uitoefenden. Zij hebben een begin van bewijs geleverd door hun huwelijk aan te tonen.
5. De rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat er op het peilmoment geen feitelijke gezinsband bestond tussen haar en referent. Ook is de rechtbank het met eiseres eens dat verweerder het bestaan van een feitelijke gezinsband onvoldoende heeft onderzocht. Het had daarom op de weg van verweerder gelegen om eiseres en referent hier in de bezwaarprocedure over te horen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
6. Bij de afwijzing heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet zonder nader onderzoek van doorslaggevend belang mogen vinden dat referent eiseres niet heeft genoemd tijdens het aanmeldgehoor. Referent heeft zijn verklaring namelijk direct bij de correcties en aanvullingen op dit gehoor gecorrigeerd en ook een verklaring gegeven voor deze correctie. Verder is deze verklaring ook consistent nu referent hier tijdens zijn asielprocedure en in de onderhavige procedure eensluidend over heeft verklaard. Daarnaast heeft referent deze verklaring gestaafd met bewijs. Verweerder heeft deze omstandigheid dan ook niet doorslaggevend kunnen vinden, zonder dit nader te onderzoeken.
7. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de overige door verweerder genoemde omstandigheden onvoldoende om de besluitvorming op te baseren. De omstandigheid dat referent niet aanwezig was bij het traditioneel huwelijk, werpt verweerder in beroep niet langer tegen. Over de omstandigheid dat het huwelijk pas later is ingeschreven, heeft verweerder zelf gesteld dat dit niet ongebruikelijk is. De enkele gestelde omstandigheid dat referent en eiseres in Syrië niet zouden hebben samengewoond is - nog daargelaten het antwoord daarop - op zichzelf genomen onvoldoende om de afwijzing van de mvv-aanvraag te dragen. Het bestreden besluit is dan ook onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid.
8. Over de schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank als volgt. In de uitspraak van 6 juli 2022 heeft de ABRvS een aantal concrete omstandigheden genoemd die van belang zijn voor het beantwoorden van de vraag of verweerder had moeten horen. [5] Voor deze zaak vindt de rechtbank van belang dat het feitencomplex onduidelijk is. Juist omdat referent in de vragenlijst van 11 februari 2022 heeft opgeschreven dat hij het huwelijk eenzijdig als verbroken beschouwde, hij deze verklaring later heeft gecorrigeerd en daarvoor een consistente, onderbouwde verklaring heeft gegeven, lag het in de rede om eiseres te horen over haar kant van het verhaal. Hierbij vindt de rechtbank van belang dat verweerder de gestelde psychische klachten van referent niet bestrijdt. Verder is de aard van de ontbrekende informatie essentieel aangezien het meer duiding kan geven over het al dan niet bestaan van de feitelijke gezinsband, welke een vereiste is om in aanmerking te komen voor een mvv in het kader van nareis. Ook heeft eiseres in bezwaar gemotiveerd verzocht om een hoorzitting.
9. Kortom, verweerder moet eiseres en referent alsnog in de gelegenheid stellen om te worden gehoord en aan de hand van alle omstandigheden van het geval opnieuw beoordelen of er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent. Alleen al hierom is het beroep gegrond. De overige beroepsgronden van eiseres bespreekt de rechtbank daarom niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het aan verweerder is om eiseres en referent eerst te horen en de zaak opnieuw te beoordelen ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en daarbij deze uitspraak in acht nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten.
12. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt in totaal € 1.897,50. Het bedrag is als volgt berekend. Voor het instellen van beroep tegen het niet-tijdig beslissen, wordt € 379,50 toegekend. Omdat die zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0.5). Daarnaast wordt nog € 1.518-. toegekend voor de bijstand van eiseres haar gemachtigde in de inhoudelijke beroepszaak. Deze bijstand levert namelijk 2 punten op (1 punt voor het verschijnen op de zitting en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-) bij een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover dat gericht is tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift;
- verklaart het beroep gegrond voor zover het gericht is tegen het bestreden besluit;
- vernietigt het bestreden besluit van 3 maart 2022;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.897,50 aan proceskosten aan de gemachtigde van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2022.
De rechter is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de uitspraak van de ABRvS van 10 november 2020, (ECLI:NL:RVS:2020:2671).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 27 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2151).
5.In r.o. 5.2.