In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020, die door de inspecteur was gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en de aanslag verminderd. De rechtbank oordeelde dat de bank- en spaartegoeden en de vordering uitgeleend geld tot de rendementsgrondslag voor box 3 behoren, ondanks dat eiseres deze als pensioenvoorziening beschouwde. De rechtbank heeft rekening gehouden met het kerstarrest van de Hoge Raad, dat bepaalt dat alleen het werkelijk behaalde rendement in de heffing moet worden betrokken. Eiseres had een werkelijk rendement van € 3.873, wat leidde tot een box 3 inkomen van € 1.969. De rechtbank heeft de aanslag verminderd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Tevens is het betaalde griffierecht aan eiseres vergoed.