ECLI:NL:RBDHA:2022:14756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3632
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BPM naheffingsaanslag en schadeverleden van een voertuig

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. S.M. Bothof, en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser had een naheffingsaanslag voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) ontvangen, die hij betwistte. De naheffingsaanslag was gebaseerd op een taxatierapport dat de nieuwprijs van de auto vaststelde op € 65.172, maar de inspecteur had een hogere historische nieuwprijs van € 65.717 gehanteerd. De rechtbank moest beoordelen of de schadeverleden van de auto een waardevermindering rechtvaardigde en of de inspecteur de juiste nieuwprijs had gebruikt.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat het schadeverleden van de auto leidde tot een blijvende waardevermindering. De rechtbank stelde vast dat de inspecteur de juiste nieuwprijs had gehanteerd en dat de naheffingsaanslag te hoog was vastgesteld. De rechtbank verminderde de naheffingsaanslag tot € 11.197 en paste de rentebeschikking dienovereenkomstig aan. Eiser had geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de berekening van de belastingrente, maar de rechtbank oordeelde dat deze ook moest worden verminderd in lijn met de naheffingsaanslag.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/3632

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2022 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 april 2021 de naheffingsaanslag en de rentebeschikking verminderd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2022.
Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A], mr. [B] en [C].

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft op 29 maart 2019 op aangifte een bedrag van € 551 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Volkswagen Tiguan 2.0 TDI (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 29 mei 2018. De tenaamstelling van de auto heeft plaatsgevonden op 3 april 2019.
2. In de aangifte is de te betalen belasting voor de auto berekend op basis van een taxatierapport van Expertise- en Taxatiebureau Bol B.V. (het taxatierapport). In het taxatierapport is de nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 65.172 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 39.466. Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 37.966 (80,63% van de totale gecalculeerde reparatiekosten € 47.083,12 in mindering gebracht in verband met schade aan de auto, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 1.500.
3. Verweerder heeft een bedrag van € 11.570 (€ 12.375 verschuldigde Bpm -/- € 254 extra leeftijdskorting -/- € 551 voldane Bpm) nageheven. Daarbij is verweerder uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 65.717. Verweerder heeft zich verder gebaseerd op een rapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) van 5 april 2019. Hierin is de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 32.884 (koerslijst Xray (Marge)) vastgesteld. Hierop is geen waardevermindering toegepast, omdat geen schade aan de auto is geconstateerd.
Geschil4. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Meer specifiek is in geschil:
- of een waardevermindering wegens schadeverleden moet worden toegepast en
- of verweerder de juiste nieuwprijs in aanmerking heeft genomen.
Beoordeling van het geschil
Schadeverleden
5. Eiser stelt dat de auto zeer zwaar beschadigd was en door het schadeverleden blijvend in waarde is gedaald, zelfs nadat de schade volledig zou zijn hersteld. Eiser stelt de waardevermindering als gevolg van het schadeverleden op grond van de TMV-richtlijn op 15% van de historische nieuwprijs van de auto, zijnde € 9.857 (15% x € 65.717).
6. De rechtbank stelt voorop dat onder omstandigheden het schadeverleden van een auto een waardevermindering van dat voertuig kan rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. De bewijslast dat het schadeverleden een waardevermindering van de auto rechtvaardigt, rust op eiser. Hoewel uit de foto’s bij het taxatierapport blijkt dat de auto op enig moment aanzienlijke schade heeft gehad, heeft eiser, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van voormalige schade die van dien aard is dat hieraan - ook na herstel daarvan - een blijvende waardevermindering moet worden verbonden, laat staan dat dit een bedrag van € 9.857 zou belopen. De verwijzing van eiser naar het taxatierapport is daartoe onvoldoende. Uit de inhoud van dat rapport kan niet worden opgemaakt dat het schadeverleden van de auto een blijvende waardevermindering met zich brengt. De door eiser overgelegde TVM-richtlijn maakt dit niet anders, nu onduidelijk is op welke onderliggende gegevens de zeer ruwe forfaits zijn gebaseerd en hoe deze lijst zich verhoudt tot bijvoorbeeld het toegepaste schadepercentage.
Historische nieuwprijs
7. Partijen verschillen van mening over de vraag van welke historische nieuwprijs moet worden uitgegaan bij de vaststelling van de afschrijving. Volgens eiser moet worden uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 65.717. Hij heeft deze berekend op basis van de tussen partijen niet in geschil zijnde netto catalogusprijs van € 34.502, de BTW ten bedrage van € 7.254 en de eveneens tussen partijen niet in geschil zijnde bruto Bpm van
€ 23.970. Verweerder stelt dat hij is uitgegaan van de koerslijst, zodat ook van de historische nieuwprijs van het referentievoertuig van die koerslijst moet worden uitgegaan, zijnde € 63.694.
8. Anders dan verweerder bepleit, dient voor de berekening van de voor de auto verschuldigde Bpm niet te worden uitgegaan van de CO2-uitstoot (en dus de bruto Bpm) van referentieauto’s, maar van de CO2-uitstoot (en dus de bruto Bpm) van de auto zelf. [1] Niet in geschil is dat de CO2-uitstoot van de auto 167 gram per kilometer bedraagt en dat de daarbij behorende bruto Bpm € 23.970 is. Dat betekent dat eiser zich terecht op het standpunt stelt dat de historische nieuwprijs € 65.717 bedraagt. Het door verweerder ter zitting aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2022 [2] leidt niet tot een ander oordeel, omdat dat arrest ziet op een juridisch en feitelijk andere situatie.
9. Gelet op het voorgaande is de naheffingsaanslag te hoog vastgesteld. Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 65.717 en een handelsinkoopwaarde van € 32.884 bedraagt het in aanmerking te nemen afschrijvingspercentage 49,96%. Tussen partijen is niet in geschil dat de bruto Bpm € 23.970 bedraagt. Na vermindering van dat bedrag met 49,96% resteert een bedrag aan Bpm van € 11.994. Nu verweerder het door eiser berekende bedrag aan extra leeftijdskorting van € 246 niet heeft bestreden en eiser reeds € 551 aan Bpm heeft betaald, zal de rechtbank de naheffingsaanslag - overeenkomstig het subsidiaire standpunt van eiser - verminderen tot € 11.197.
Belastingrente
10. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de berekening van de belastingrente en ook overigens is niet gebleken dat deze is berekend in strijd met de wettelijke bepalingen. Wel dient de rentebeschikking te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond worden verklaard.
Proceskosten
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759 en een wegingsfactor 1). Een kostenvergoeding voor de bezwaarfase is reeds door verweerder aan eiser toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 11.197 en vermindert de rentebeschikking dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 november 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.