ECLI:NL:RBDHA:2022:14796

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
NL22.15169
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublinprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris, die zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel beroept. Eiser heeft aangevoerd dat de situatie in Spanje, zoals beschreven in het AIDA rapport van 29 april 2022, onmenselijke omstandigheden met zich meebrengt, waardoor zijn asielaanvraag inhoudelijk behandeld had moeten worden.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat hij niet heeft aangetoond dat er ernstige tekortkomingen zijn in de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Spanje die een risico op schending van artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie met zich meebrengen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het geval van Spanje kan worden gehanteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Spaanse autoriteiten en de rechtelijke macht aandacht hebben voor de opvangsituatie van Dublinclaimanten en dat eiser zijn beklag kan doen bij de Spaanse autoriteiten als hij in onzekerheid verkeert over zijn asielprocedure.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 september 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.15169
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.Th.A. Bos),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).
Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een verzoek naar Spanje gestuurd om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. Spanje heeft dit verzoek geaccepteerd.
2. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen reden heeft gezien om de zaak inhoudelijk te behandelen. De heersende jurisprudentie over het interstatelijk vertrouwensbeginsel gaat over de situatie van een paar jaar geleden, waarbij AIDA
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
rapporten van eerdere jaren zijn meegenomen. Het meest recente AIDA rapport, van 29 april 2022, maakt melding van dakloosheid en onmenselijke omstandigheden. Eiser verwijst hiervoor naar paragraaf 2.7 van dat rapport over
‘The situation of Dublinreturnees'op pagina 60. Verder wordt in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 mei 20223 verwezen naar de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 20214. In die uitspraak gaat het over het AIDA rapport van april 2020, update 2019, daar staat in dat de Spaanse autoriteiten maatregelen hebben getroffen om een onmenselijke situatie te voorkomen. Dat is kennelijk niet gelukt. Ook is er sprake van serieuze rechtstatelijke problemen in Spanje, waaronder pushbacks vanuit de Spaanse enclaves in Marokko, daarom is ook de prejudiciële vraag van de rechtbank Den Haag van 15 juni
20225 van belang. Dit gaat over de vraag of een land dat actief pushbacks uitvoert, in het kader van de Dublinprocedure wel aan zijn verplichtingen kan voldoen.
3. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen vanuit gaan dat Spanje zijn internationale verplichtingen waaronder die uit het Unierecht nakomt. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening is het niet mogelijk om eiser over te dragen aan Spanje, als ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor eiser in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie (Hv). In het arrest Jawo6 zijn de criteria beschreven om te beoordelen of tekortkomingen onder artikel 4 van het Hv vallen. Hieruit volgt dat de tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid moeten bereiken voordat er sprake is van een risico op schending van artikel 4 van het Hv. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd.
4. Eiser verwijst naar het AIDA rapport van 29 april 2022. Dit rapport is een update van de vorige AIDA rapporten die zijn meegewogen in de uitspraken van de ABRvS van 8 juli 2021 en 12 mei 2022. In de laatste uitspraak is verwezen naar de eerder door ABRvS gedane uitspraak van 8 juli 20217. In die uitspraken heeft de ABRvS geoordeeld dat ten aanzien van Spanje van het interstatelijke vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, waarbij de in de rapporten vermelde tekortkomingen in de opvangvoorzieningen zijn meegewogen. Dat in het laatste rapport nog steeds melding wordt gemaakt van tekortkomingen in opvangvoorzieningen, zegt misschien iets over de effectiviteit van de getroffen maatregelen, maar betekent niet dat hier sprake is van een structurele tekortkoming die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken als die onder 3 is beschreven. Uit het rapport van 29 april 2022 blijkt dat van de kant van de Spaanse autoriteiten en ook de rechtelijke macht onverminderd aandacht bestaat voor de opvangsituatie van Dublinclaimanten. Als eiser toch in onzekerheid komt te verkeren over de asielprocedure of de opvangvoorzieningen in Spanje, kan en dient hij zijn beklag daarover te doen bij de Spaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.

3.ECLI:NL:RVS:2022:1394.

6 C-163/17, ECLI:EU:C:2019:218.
5. De in het AIDA rapport van 29 april 2022 beschreven pushbacks betreft geen Dublinclaimanten en betekent dus niet dat ten aanzien van deze groep niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank ziet in de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 juni 20228 geen aanleiding om hier anders over te oordelen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.

8.ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 september 2022
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.